dezen toon reeds iets lager en beperkt dit slechts tot de minder groote stammen van sommige Acacia-boomen of Mimosa's, en wel "na het vallen van hevige slagregens, welke den grond hadden doorweekt." Het is vooral tennent, die alle overdrijving ten dezen terugwijst. À priori reeds is deze op te maken uit de omstandigheid, dat de olifant zelf een' grooten tegenzin heeft in het loopen over en tusschen gevelde boomen, en feitelijk is hem gebleken (bij gelegenheid van een olifantsjagt), dat een "boom" (welke soort wordt niet gezegd) van 12 E. duimen in middellijn de geweldigste krachtsinspanning van een' grooten olifant weerstond. Dat zij het vaak, ook bij zwaardere en dikkere boomen, met de slurf beproeven, is zeker; meerdere jagers, die zieh op boomen hadden gered, getuigen als uit eenen mond, dat zij dan met alle magt er aan schudden of trekken. Wat echter het meest is waargenomen, komt neder op het ontwortelen of omverstuwen — met behulp van het lijf, den kop en de slagtanden, doch vooral van de tromp — van "jonge" kokos- en sagopalmen of daarmede overeenkomende dunnere boomen. En dan nog, voegt tennent daarbij, kost dit, althans den tammen olifant, in den regel, veel tijd en groote moeite. Uilkens schrijft, dat zij zulks bij de genoemde palmen dikwijls doen om er »de vruchtdragende kruin van te bereiken", en baldaeus geeft zelfs een plaatje, waar hij eene dusdanige "jaarlijksche ruïne van honderden wilde palmeerboomen" plastisch voorstelt. Of dit geheel aan de natuur is ontleend, durf ik evenwel niet beweren, daar men er één dezer olifanten (die <no wiki>[N.B.]</no wiki> allen met groote slagtanden zijn geteekend) op ziet toesnellen in vollen galop!
Bij deze en andere gelegenheden voegt zich nog eene tweede oorzaak van het geraas, dat eene aannaderende kudde eigen is, namelijk dat van hun stemgeluid. Ook dit moet, om gekend te zijn, worden gehoord en is moeijelijk vatbaar voor beschrijving. Zij brengen in hoofdzaak een drievoudig en dit onderling verwikkeld geluid voort door den mond, de lip, den keel en de tromp, met welke laatste zij daarenboven nog een eigenaardig geluid maken, door haar snel en met kracht in de rondte te draaijen. Het verschilt naarmate zij genoegen of onbehagen, woede of vrees, of wel eenige of andere ligchamelijke behoefte willen te kennen geven. Nu eens is het een diep of dof kreunen of