Hoewel zeer enkele voorbeelden daarvan zijn opgeteekend, gaat die genegenheid evenwel in den regel niet zoo verre, dat zij na het vertrek of den dood van dezen niet meer willen werken of eten. Althans zijn de Ceylonesche werkolifanten vrij spoedig aan de nieuwe, zich meermalen afwisselende oppassers gewoon. Ware vijandschap of antipathie tegen andere dieren, met welke hij het vrije leven in de bosschen deelt, voedt hij van nature en uit zich zelven niet. Zijn traditionele "haat" tegen den rhinoceros, den wilden buffel, het wilde varken, enz. door den eenen schrijver, van plinius tot buffon, den anderen naverteld, bestaat niet. Hij zoekt ze niet en zij zelve gaan hem gaarne uit den weg; alle andere dieren, getuigt anderson, ziet men voor eenen naderenden troep olifanten de wijk nemen. Hij heeft ook voedsel genoeg en behoeft dit geenszins aan anderen te betwisten. Dit kan alleen soms gelden bij gebrek aan voldoende hoeveelheid water om te drinken of te baden, — doch rondom groote poelen en plassen zag men meermalen velen der bovengenoemde grootere en andere kleine dieren in zijne nabijheid zonder schijn van eenige onderlinge beleediging. In den wilden staat vooral boezemen drie wezens hem zoo geene vrees, toch onrust in, t.w. de mensch, en de getrouwe gezellen van dezen, het paard en de hond, doch niet zoo zeer uit vijandige gezindheid, wanneer hij niet aangevallen of gekwetst wordt, dan wel omdat hij in zijne eenzame wildernissen niet gewoon is hen te ontmoeten. Ook de bewegelijkheid, de wildheid, de drukte van den hond zijn hem, die zoo zeer gehecht is aan kalmte en stilte, veeltijds niet goed uitstaanbaar. Van zijne zijde, zegt men wel eens van dit uit den aard zoo vreedzame dier, "kent hij geene andere vijanden dan de vliegen!" Andere hun schrik aanjagende invloeden, als van schreeuwen, flambouwen, vuurwerk, enz., ontvlugten zij in den regel reeds uit de verte, daarbij, volgens barth, nu en dan met de slurf zand in de hoogte blazende. Dit is echter niet alleen een teeken van onrust, maar ook wel van woede, waarin dit dier kan geraken en waarbij hij zich dan ook wel eens met kracht tegen de zijden van het ligchaam slaat, onder het uitstooten zijner dreigende stemgeluiden. Hoezeer toch van "verraderlijkheid" of zelfs van "wraakzucht" bij dit dier niet dan zeldzame voorbeelden worden
Pagina:Album der Natuur 1862.djvu/364
Deze pagina is niet proefgelezen
342
STUDIËN OVER DEN OLIFANT.