ontmoet, — onder welke ik evenwel de waarheid der oude geschiedenis van den nat gespoten "kleedermaker van Bagdad" en tutti quants geenszins wil ontkennen, — kan hij, ook in den getemden staat, in hevige vlagen van woestheid of razernij geraken. Deze aanvallen kondigen zich gelukkigerwijze, bij den tammen olifant, door onderscheidene afwijkingen in zijne gewoonten aan, maar ook bij allen (?) door het uitvloeijen van een kleverig vocht uit eene hem in het bijzonder eigene onderhuidsche wangklier, gelegen in de slaapstreek, tusschen het oog en het oor, doch waarvan overigens de verrigting nog niet bekend schijnt. In het wild zijn hieraan (en soms, naar men zegt, tevens aan doofheid) vooral de eenzaam zwervende olifanten onderhevig. Aangaande dezen herinneren wij slechts, dat de olifant behoort tot de gezellige dieren, en aldus, in grootere of kleinere kudden, vereenigd leeft. Het aantal individu's die deze zamenstellen kan veel verschillen, daar iedere kudde eene eigene familie daarstelt, zoo als dit meermalen is waargenomen door kleine eigenaardigheden aan al de leden daarvan toekomende en betrekking hebbende op de huidkleur, den vorm van het oor of het oog, den bouw der nagels, enz. Op Ceylon bestaat elke zoodanige oorspronkelijke groep meestal uit niet meer dan 20 tot 30 individu's; op Sumatra zijn die soms veel minder talrijk, veeltijds slechts van 8 tot 10 bij elkaar. Bij het verlaten der oorden nogthans, waar zij geen ruim of genoegzaam voedsel meer kunnen vinden, of ook bij hunne nachtelijke togten uit de wouden of bergen naar de vlakten, vereenigen deze familiën zich dikwijls tot veel grootere troepen, die gaandeweg kunnen aangroeijen tot eene tijdelijke vereeniging van een 100 à 200 stuks, waarvan onder anderen barth en wahlberg in Afrika getuigen waren. Zulke trekkende kudden moeten een zeer indrukwekkenden aanblik opleveren, en algemeen is daarbij de regelmatigheid opgemerkt, waarmede die zijn zamengesteld. Veeltijds gaat een zwaar getande mannelijke olifant, — bij uitzondering ook wel eens een bijzonder groot en krachtig wijfje, — als aanvoerder geheel vooraan, onmiddellijk gevolgd door eenige der sterkste mannelijke of vrouwelijke dieren. Dan volgen de jongen, daarachter gaan de gewone wijfjes, en de trein wordt gesloten door eene achterhoede weder van eenige mannetjes of althans zwaar gewapende wijfjes.
Pagina:Album der Natuur 1862.djvu/365
Deze pagina is niet proefgelezen
343
STUDIËN OVER DEN OLIFANT.