Geheel anders nu is het gesteld met de eenzame zwervers of bannelingen, waarvan reeds bij herhaling gewag werd gemaakt. Deze op zich zelve levende olifanten of "ronkedoors" (ook "rogue", "goonda", "hora" enz. genaamd) zijn in den waren zin van het woord "verschoppelingen", slagtoffers van de sterk uitgedrukte familie-aristocratie der olifanten. In geene kudde worden zij opgenomen, door allen worden zij afgewezen en met trompslagen weggejaagd. Hun oorsprong wordt geacht drievoudig te zijn: òf het zijn, in een tweegevecht, overwonnen minnaars en dit wel het meest, daar de eenzame olifant veeltijds van het mannelijk geslacht is; — òf het zijn bij jagtgelegenheden afgedwaalde individu's, die hunne eigene kudde niet meer hebben. kunnen terugvinden; — òf het zijn soms getemde vlugtelingen, die insgelijks niet geslaagd zijn in het opsporen van hun eigen geslacht. Tegen deze bannelingen — die trouwens, hierdoor of van zelve, veeltijds van eene zeer booze natuur zijn, — vertoonen zij zich buitengemeen hardvochtig, doch ook in het algemeen behoort meewarigheid jegens natuurgenooten, die niet van hun eigen stam zijn, niet tot hunne grootste deugden. Bij groote jagten had men meermalen gelegenheid dit verschil op te merken. De pas gevangen en gebonden olifanten worden dan door hunne nog niet geboeide makkers dikwijls op eene teedere wijze getroost door zacht streelende bewegingen met den snuit; de tamme olifanten daarentegen, die gebezigd werden om hen te helpen vangen en verder in bedwang te houden, verrigten dit werk met de uiterste onverschilligheid en (immers wanneer zulks hun niet door de cornac's wordt bevolen) zonder eenig spoor van mededoogen met hunne vaak in wanhoop nederliggende slagtoffers. Dit is wel bevreemdend, daar zij overigens zoo zacht van aard zijn en in den getemden staat, vooral jegens den mensch, — in zoo verre die hen met goedheid bejegent, — zoo bijzonder trouwhartig. Reeds van ouds werden daarvan,—even als van hunne groote dankbaarheid, — onderscheidene ware geschiedenissen medegedeeld, die bekend genoeg zijn. Onbekend echter was mij, — doch ik durf het niet geheel als zeker aannemen, — wat chomel dienaangaande heeft opgeteekend. Hij verhaalt, dat men ze niet alleen meermalen kan zien spelen met de kinderen hunner oppassers, maar dat
Pagina:Album der Natuur 1862.djvu/366
Deze pagina is niet proefgelezen
344
STUDIËN OVER DEN OLIFANT.