schen van gemengd bloed planten met elkander hun gemengd ras voort. Dit is een physisch bewijs voor de eenheid der menschensoort. Een zedelijk bewijs daarvoor is, dat alle menschenstammen dezelfde instinkten en dezelfde (qualitatief namelijk) verstandelijke vermogens bezitten; allen maken gebruik van de spraak, allen kunnen, met meer of minder goed gevolg, dezelfde zaken leeren en doen. De analogie van den uiterlijken vorm kan de eenheid der soort aanwijzen, maar is er nooit het bewijs voor. Het verschil in uiterlijken vorm daarentegen bewijst evenmin het verschil der soort. En het is minder door de analogie der vormen dat de analogie en de bijeenvoeging der soorten bepaald wordt, dan door de overeenkomst der instinkten en hetgeen uit deze voortvloeit, te weten de handelingen, die van die instinkten en van de verstandelijke vermogens de openbaringen zijn.
Fossile regendruppels. — Over "fossile waterdruppels" (gouttes d'eau fossiles) — liever zoude Ref. ze noemen "sporen van regendruppels uit vroegere geologische perioden", — heeft marcel de serres eenige opmerkingen gezonden aan de Académie des Sciences. Zoodanige druppels zijn 't eerst ontdekt en beschreven in Engeland door ward, later in verschillende streken der Oude en der Nieuwe wereld waargenomen, en als voorwereldlijke regendruppels erkend door buckland, ward, e'lie de beaumont, lyell, jules en charles de bretonnière. De beide laatsten hebben kort geleden nieuwe sporen van den regen der geologische perioden ontdekt op gesteenten uit den omtrek van Plombières-les-Bains, (dép. des Vosges). Die gesteenten zijn bonte zandsteen (grês bigarré), die tot de benedenste secundaire formatiën of den trias behoort, en op welken zich hier en daar voetstappen vertoonen, die men, even als de versteende drekstoffen, die daarbij gevonden worden, aan groote batrachiën toegeschreven heeft. Men vindt die regendruppels niet in ééne laag, maar in verschillende boven elkander liggende lagen van de zandsteengroeven hij Plombières. De druppels hebben de gedaante van ronde bolletjes, sommigen verheven, anderen in den steen uitgegroefd; hunne afmetingen zijn verschillend, van 1 tot ongeveer 3 centim.; ook de diepte is zeer verschillend. De vorm daarentegen is van allen dezelfde,en steeds zijn zij omgeven door een verheven rand. Het verschil in grootte van deze sporen schijnt minder af te hangen van de verschillende grootte der gevallen regendruppels, dan wel van den losseren of vasteren toestand des bodems, op welken zij gevallen zijn. — Men zou deze verdiepingen in den zandsteen voor indrukselen van organische ligchamen, van zoöphyten, kunnen houden, doch dan moest men ze toch tot een of ander bepaald geslacht of ten minste tot eenige familie dier dieren kunnen terug brengen, hetgeen evenwel ondoen-