na de volbragte bevruchting, maken dat zij gemakkelijk aan de waarneming ontsnappen. (Compt. rend., Tom. LIII, pag. 1093).
Meting van den afstand van duidelijk hooren. — E. knorr deelt eenige proeven daaromtrent mede, die hem bragten tot de volgende resultaten. 1) Verstaat men onder oor-as eene regte lijn, die men getrokken denkt door de middenpunten van de regter en linker oor-openingen, en onder gehoorlijn eene regte lijn, getrokken van een dezer middenpunten tot de plaats, waar het gehoord wordende geluid ontstaat, dan is de scherpheid van het gehoor het grootst in de rigting van de oor-as. Valt de gehoorlijn niet zamen met de oor-as, dan hangt de scherpheid van het gehoor niet alleen van den hoek af, welken de gehoorlijn met de oor-as vormt, maar ook van de ligging der gehoorlijn in de ruimte, — dat is, die scherpheid is verschillend, naarmate de gehoorlijn boven of onder de gehoor-as, naar het aangezigt of naar het achterhoofd toe gelegen is. — 2. Bij een en hetzelfde individu wisselt de scherpheid van het gehoor eenigzins af gedurende den loop van den dag, en is bepaaldelijk des morgens grooter dan na den middagmaaltijd. — 3. De scherpheid des gehoors is zelden bij hetzelfde individu aan beide ooren gelijk; meestal hoort het regter oor sterker dan het linker. Wat de laatste stelling betreft, zoo is zij in regtstreeksche wederspraak met de bewering van fechner, dat het linker oor bij de meeste menschen scherper hoort dan het regter. Knorr herhaalde daarom, na de mededeeling van F., zijne vroeger reeds genomen proeven nog eens bij 17 personen, van welke 10 beter met het regter, 6 beter met het linker en 1 met beide ooren even goed hoorden. Hij houdt dit verschil niet voor physiologisch, maar voor pathologisch, zonder echter te verklaren, waarom het linker oor veelvuldiger dan het regter op deze wijze wordt aangedaan. De proeven van K. — welke wij hier niet kunnen uiteenzetten, — zijn genomen met een cylinderhorlogie, omwoeld met boomwol, en besloten in een doosje, zoodat het nergens den wand daarvan aanraakt, maar dat het midden van de wijzerplaat door eene opening van de grootte van een thaler vrij naar buiten ziet. Bij een sterker geluid wordt de gehoorafstand te groot, hetgeen bij het nemen der proeven lastig is. (poggendorf's Annalen, 1861, No. 6).