loop van dit jaar te Londen zal plaats hebben, zullen gelegenheid hebben om te midden der voortbrengselen van menschelijke nijverheid ook een merkwaardig natuurprodukt te zien, t.w, eenen bij Melbourne, in Australië, gevonden ijzermeteoriet van omstreeks 6000 Ned, ponden gewigts. De eigenaar, de heer abel, is voornemens dit blok ten dien einde naar Londen te zenden. Een nog grootere ijzermeteoriet is in dezelfde omstreek gevonden. Zijn gewigt wordt geschat op 40.000 Ned. ponden. Doch voor het oogenblik ontbreken nog de middelen om hem te vervoeren. (Sitzungsber, d. Kön. Akad.. XLIV. H. III, 2te Abth., S. 379).
Invloed der warmte op de phosphorescentie. — De heer fiedig heeft onlangs eenige onderzoekingen over dit onderwerp gedaan. — In de eerste plaats onderzocht hij, of zwavelcalcium, zwavelbarium en zwavelstrontium, die opgehouden hadden lichtend te zijn, die eigenschap ook weder erlangden door verwarming in het duister op eene ijzeren plaat, zonder dat deze echter tot gloeijing werd gebragt. Hij bevond dat de phosphorescentie terug keerde, doch toen zij weder verdwenen was, gelukte het hem niet haar nog eens door verwarming te voorschijn te roepen.
Eene dergelijke proef werd genomen met een stukje groen gekleurd fluorcalcium. Volgens becquerel wordt deze zelfstandigheid onder den invloed der warmte sterker phosphorescerend, totdat zij hare kleur verloren heeft, maar in dien toestand zoude zij het vermogen der phosphorescentie verloren hebben. F, nu bevond, dat eene sterke verhitting in het fluorcalcium een violet licht van groote intensiteit deed ontstaan. Eene tweede verhitting deed hetzelfde, maar het licht was minder sterk. Later bleef het stuk duister, hoewel het zijne kleur behouden had, gelijk bleek, toen men het bij het licht beschouwde. Daarop werd het zeer sterk verhit, zoodat het begon te knappen, en nu vertoonde zich de phosphorescentie weder, doch de groene kleur was verdwenen. Desniettegenstaande kwam de phospherescentie bij eene herhaalde verwarming weder te voorschijn. Deze proeven bewijzen dus, dat het fluorcalcium het vermogen bezit om lichtend te worden na eene voorafgaande beschijning door de zon onder den invloed der warmte, en dat dit vermogen nog blijft voortbestaan, nadat de kleur verdwenen is.
Eindelijk heeft F, ook den invloed der warmte op de phosphorescentie of fluorescentie van twee vochten, de aesculine en de quinine, onderzocht. Wanneer eene oplossing van aesculine allengs verwarmd wordt, wordt de blaauwe tint donkerder en nadert tot het violet; daarop wordt die tint bleeker en bij omstreeks 50° kan men moeijelijk een verschil van de gewone tint bespeuren. Gaat men met de verwarming voort, dan vermindert eerst de tint