scheidene gevallen zijn bekend, van Hura crepitans en eenige palmsoorten, waarin bij het openspringen van de vrucht of van de bloeischeede een sterk geluid wordt gehoord. Van eenen anderen aard is het volgende geval, door göppert waargenomen en medegedeeld aan de redactie der Bonplandia (1862, S. 59). G, sneedt op zijne les de nog onrijpe vrouwelijke bloeikolf van Zamia integrifolia overdwars door, ten einde het maaksel daarvan aan zijne toehoorders te toonen. Bij dit doorsnijden vernam men een geluid als van eene zwakke ontploffing. Bij eene tweede doorsnijding, een duim beneden de eerste, hoorde men 't zelfde, doch zwakker. Aan eene merkelijk jongere bloeikolf derzelfde plant werd deze waarneming met gelijk gevolg herhaald. G. vermoedt, dat de oorzaak van dit verschijnsel in gecomprimeerde lucht moet gezocht worden. Dat er althans geene temperatuur-verhooging in het spel was, zooals waarschijnlijk bij de openspringende bloeischeeden van palmen, bleek door het niet rijzen van een in de bloeikolf gestoken zeer gevoeligen thermometer.
Kleurstof in de vederen van Musophaga. — In 1858 heeft de heer bogdanow, uit Moskou, aan de Académie des Sciences waarnemingen medegedeeld over de kleurstof der vogelvederen, bepaaldelijk van Calurus auriceps, — van welke waarnemingen door mij even daarna een kort verslag is geleverd in dit Bijblad (1858, bladz. 13). B. heeft uit zijne proeven het gevolg getrokken, dat de kleuren der vederen veroorzaakt worden: 1) door op zich zelf verkrijgbare kleurstoffen, die scheikundig kunnen verdeeld worden in: a kleurstoffen, die oplosbaar zijn in alkohol en aether (zoo-verdine, zoo-fulvine, zoo-erythrine), en b de in ammoniak oplosbare (de zwarte kleurstof of zoo-melanine); 2) optisch, door de gesteldheid van de oppervlakte der vederen. Tot deze laatste, optische, niet door eene bijzondere kleurstof te weeg gebragte kleuren bragt B, de blaauwe kleur der veêren. — Tegen deze laatste opvatting scheen eene waarneming van prof. schlegel, medegedeeld in de Verslagen en Mededeelingen van de Koninklijke Akademie van Wetenschappen, 1858. VI, bladz. 381 en overgenomen in het Journal d'Ornithologie van cabanis, 1858, te strijden. Schlegel had, naar aanleiding van eene waarneming van jules verreaux, bevonden, dat wanneer men een levenden Touraco (Musophaga albicristata) met water nat maakt, de fraai violet-purperen vleugelpennen bleeker worden, maar dat de oorspronkelijke kleur met den tijd terugkomt. De vederen van een dooden vogel daarentegen veranderen niet. Zoo echter de vogel, wiens veêren gedurende het leven door water verbleekt zijn geworden, sterft voor dat die veêren hare natuurlijke kleur terug hebben gekregen, dan veranderen die