IJslandsche valken. — De valkensoorten, die op het in de geschiedenis der valkenjagt heroemde IJsland inheemsch zijn, zijn twee in getal, t.w. Falco gyrofaleo (F. islandicus. Fátki der IJslanders), — en F. aesalon (F. caesius. Aesalon lithofalco. Eng. merlin. Deensch Dvergfalk, IJsl. smtrill. Nederd. smelleken). Blasius onderscheidt F. gyrofalco in drie soorten: F. gyrofalco, arcticus en candicans. De drie exemplaren, die w, preyer op IJsland schoot, waren, naar de beschrijving van blasius, falcones arctici, doch opmerkelijk was het, dat zij veel grooter waren dan al de noordsche jagtvalken, welke Bl, gemeten heeft. Tegen de onderscheiding door Bl, voorgesteld pleit, dat de IJslandsche valkenvangers verzekeren, dat men nu en dan in één nest een wit en een grijs jong vindt. Vroeger bragt de valkenvangst op IJsland jaarlijks wel 2 à 3000 rijksdaalders op. De witte verscheidenheid of soort (F. candicans), die vroeger veel talrijker was dan nu (preyer zag haar slechts eens), wordt sterk vervolgd, daar de Engelschen haar nog duur betalen.
Van andere roofvogels bezit IJsland slechts Haliaëtos albicilla (zeearend) en Strix nyctea (sneeuw-uil). (W. preyer u. dr. f. zirkel, Reise nach Island im Sommer 1860. Leipz. 1862. S. 384.)
Spectraalanalyse. — Aan het eind van eene vrij uitvoerige mededeeling in het Maart- en in het Aprilnommer van poggendorff's Annalen van dit jaar, aangaande zijne onderzoekingen, waarover wij hier, om niet te wijdloopig te worden, in geene bijzonderheden zullen treden, vat simmler hetgeen daarvan ten opzigte der praktische aanwending van de spectraalanalyse bekend ís op de volgende wijze zamen:
1. Om eene kleuring der vlam en daardoor een kenmerkend spectrum te kunnen voortbrengen, moet een element in die vlam vlugtig of in eene vlugtige verbinding voorhanden zijn. Vooral de zware metalen kunnen dus alleen in deze laatste verbindingen door de spectraalanalyse worden herkend.
2. Ook eenige nietmetalen en hunne verbindingen (koolwaterstof. Boriumzuur) geven strepen in 't spectrum (discontinuirliche spectra).
3. Vele metalloïden, die men naar hunne physische eigenschappen bepaaldelijk tot de metalen zou kunnen rekenen (Arsenicum. Antimonium, Tellurium), geven geene duidelijke heldere strepen in 't spectrum.
4. Slechts die metalen, welke in de electrochemische spanningreeks aan het positive einde voorkomen, de potassoïden dus, schijnen de eenvoudigste, alleen uit een of twee heldere strepen bestaande spectra voort te brengen. Hoe nader de metalen bij het midden dier reeks staan, des te talrijker worden de heldere strepen, die zij geven. De meeste metalen aan het negatieve einde