Pagina:Album der Natuur 1862.djvu/474

Deze pagina is proefgelezen
68
ALBUM DER NATUUR.

eenen helper en met de zekerheid dat het voortgebragte geluid steeds van gelijke sterkte is, de gevelde boomstammen kunnen onderzoeken.

 

Generatio spontanea. — De schijnbaar tot negative uitkomsten leidende proefnemingen van pouchet en verdier, op bladz. 61 van dit Bijblad vermeld, hebben aanleiding gegeven tot het in het werk stellen van andere door la-fosse, professor aan de Ecole vétérinaire te Toulouse. Deze proefnemingen bevestigen in elk opzigt de beweringen van küchenmeister en van beneden. (Cosmos, 27 Juin 1862, p. 721.)

 

Wet van den groei en den bouw des menschelijken ligchaams. — In de zitting van de Académie des Sciences van 25 Julij j.l., bood flourens, namens dr. liharzik uit Weenen, het prospectus van een door dezen geschreven werk over dit onderwerp aan. — Liharzik heeft door een zeer groot aantal metingen de ware evenredigheden van het mannelijk en vrouwelijk ligchaam getracht te ontdekken; de beeldhouwer muller heeft naar de resultaten dier onderzoekingen twaalf paar statuetten vervaardigd, die de normale ontwikkeling van den mensch van de geboorte af tot het 25ste jaar aanschouwelijk maken; deze statuetten zijn in brons gegoten door f. sauter, en zij zijn bovendien op de keizerlijke drukkerij te Weenen uit drie verschillende oogpunten gephotographiëerd. — De door liharzik aangenomene fundamentele wetten komen op het volgende neder: 1°. de volkomene groei van alle deelen des ligchaams geschiedt in 24 tijdperken; 2°. de eerste zonnemaand na de geboorte is het eerste tijdperk; ieder tijdperk is ééne maand langer dan het voorafgaande; het tweede tijdperk duurt dus twee maanden, het derde drie, het vierentwintigste vierentwintig zonnemaanden, en de som van al de tijdperken bestaat uit driehonderd dergelijke maanden; 3° deze vierentwintig tijdperken vormen drie groepen; de eerste groep omvat zes tijdperken, t.w. van de geboorte tot het eind der eenentwintigste maand, — de tweede groep de twaalf volgende tijdperken, t.w. van de eenentwintigste tot de honderd eenenzeventigste maand, — de derde groep bestaat uit de zes laatste tijdperken, van de honderd eenenzeventigste tot het einde der driehonderdste maand. — In de tijdperken van eene en dezelfde groep is de toeneming in groei dezelfde; deze toeneming is grooter gedurende de perioden van de eerste groep dan gedurende die van de tweede, in welke er vertraging van den groei plaats heeft; in de tijdperken van de derde groep daarentegen is de groei van eenige ligchaamsdeelen weêr sterker. — Dit alles geldt ook voor de ontwikkeling van het vrou-