welijk ligchaam, behalve dat de zonnemaand en het zonnejaar hier vervangen worden door de maanmaand en het maanjaar. — Liharzik verdeelt het ligchaam des menschen in zes deelen, waarvan bij den man, de volgende de typische afmetingen zijn. Lengte van het hoofd, van de kruin tot de kin, 24 centim.; lengte van den hals, van het einde der kin tot den bovenrand van het borstbeen, 9 cent; lengte van het borstbeen, van den bovenrand tot de punt van het zwaardsgewijs uitsteeksel, 22 cent.; afstand van het laatst genoemde punt tot den rand der schaambeensvereeniging, welke afstand door den navel in twee gelijke deelen verdeeld wordt, 26 cent.; lengte van het geheele been (dij en scheen) van de schaambeensvereeniging tot het middenpunt van den binnenenkel 85 cent.; hoogte van den voet, van het middenpunt des binnenenkels tot de voetzool, 9 cent. Geheele lengte van den "man-type", van de kruin tot de voetzool, 1m 75, — Bij de typische vrouw zijn de lengten van de genoemde afmetingen 24, 9, 21, 26, 84, 9, de geheele lengte 1m 73, dus slechts 2 centim, kleiner dan bij den man. — Bij den typischen pasgeborene zijn de afmetingen der zes ligchaamsafdeelingen deze: voor het mannelijk kind 12, 1, 7, 10, 18, 2, totaal 50 centimeters; voor het vrouwelijk 12, 1, 6, 10, 17, 2, totaal 48 centimeters. — De laatste conclusie van liharzik is, dat het menschelijk ligchaam een essentieel mathematisch werkstuk is, waarin alles bepaald is door onveranderlijke getallen, wier onderlinge verhoudingen uitgedrukt worden door de getallen 2, 3, 5. (Compt. rend., Tom. LIV, pag. 1270. Cosmos, 27 Juin, pag. 730). — Het is onmogelijk om uit eene zoo summaire en uit den aard oppervlakkige mededeeling als deze eenig besluit te trekken aangaande de waarschijnlijke waarde van de onderzoekingen van liharzik. Vooralsnog schroomt ref. die waarde zeer hoog aan te slaan. Vooral in de bepaling der afmetingen vindt hij veel willekeurigs, en de slotsom, dat de statuur van den typischen man slechts 2 centimeters langer zou zijn dan die der typische vrouw, doet hem zeer twijfelen aan de juistheid van liharzik's waarnemingen. Het kan echter zijn, dat de lezing van het boek zelf de ongegrondheid van deze en andere bedenkingen tegen L'S stellingen zal aantoonen.
Gelijktijdig bestaan van den mensch en van Dinornis op Nieuw-Zeeland. — W. mantell en cormack hebben beenderen van Dinornis elephantopus, crassus en gracilis gevonden bij oude vuurplaatsen en gedeeltelijk vermengd tusschen beenderen van andere vogels en visschen, die blijkbaar tot voedsel voor vroegere bewoners van Nieuw-Zeeland hadden gediend, alles overdekt met eenige voeten zand. Hieruit zou het besluit kunnen worden opgemaakt, dat de Moa