of Dinornis, even als de Dodo, door menschen zou zijn uitgeroeid. (The Natural History Review. July 1862, p. 343).
Oogen van mumiën. — In het Bijblad voor 1857, bl. 88, is melding gemaakt van oogen van Peruviaansche mumiën uit een heuvel bij Arica, door kapitein trébuchet aangeboden aan de Académie des Sciences, en welke oogen bleken kunstproducten te zijn. Op verzoek der Académie is in 1860 deze zaak op de plaats zelve nader onderzocht door eene commissie uit het geneeskundig genootschap te Lima. De heer baldon, lid dezer commissie, heeft het resultaat van dat onderzoek schriftelijk medegedeeld aan de Académie. Hij heeft, na bij Arica een mumiënhoofd te hebben doen opgraven, met zorg den geheelen inhoud der oogholten daaruit genomen en bevonden, dat die inhoud bestond uit den verdroogden ooghol met alle daaraan gehechte deelen, het uiteinde van den nervus opticus tot aan het foramen opticum ingesloten. Deze ongeschonden oogbol heeft niets gemeens met de halfkogelvormige ligchamen, vroeger door payen onderzocht. — Bij deze mededeeling van baldon werd een door hem daarbij overgezonden oogbol tegelijk met een der door kapitein trébuchet aangebodene en door payen onderzochte door kunst vervaardigde voorwerpen ter tafel gebragt. (Compt. rend., Tom. LIV, p. 1197)
Het thallium. — In de zitting der Fransche Académie des sciences van 23 Julij l.l. heeft prof. lamy van Rijssel eene mededeeling gedaan over dit nieuwe metaal, 't welk hij met behulp der spectraal-analyse het eerst ontdekt had in een stukje selenium, dat was bereid uit het slijk in de looden kamers van eene zwavelzuur-fabrijk, en dat hij later regtstreeks uit ditzelfde slijk in den metaalstaat had afgescheiden. Reeds vroeger had de Engelsche scheikundige crooker onder gelijksoortige omstandigheden de voor het thallium kenmerkende prachtig groene streep in het spectrum gezien en aan het element, dat haar voortbrengt, dien naam gegeven.
Het thallium is een metaal, dat door zijne kleur, wit met blaauwgrijze tint, door zijn soortelijk gewigt, 1,9, en door zijne weekheid — het kan met den nagel gekrast worden — veel op lood gelijkt. Het smelt bij 290° C. en is bij de gloeihitte vlugtig. Het neemt gemakkelijk den kristalvorm aan, want een staafje daarvan kraakt bij het buigen, even als tin. Aan de lucht blootgesteld bedekt het zich spoedig met een laagje oxyd, dat geelachtig van kleur schijnt te zijn, in water oplosbaar is en dan duidelijk alkalisch reageert. Met zuiver water in aanraking gebragt, ontleedt het dit niet, wel zoodra