in het werk gesteld, den schrijver niet bekend, onderzoek reeds laat afleiden, — de planten geen vocht door hare aan de lucht blootgestelde oppervlakte opnemen. De invloed van den dauw is derhalve niet regtstreeksch,maar middellijk. Vooreerst wordt daardoor de verdamping aan de oppervlakte der bladeren in den met vocht verzadigden dampkring belet, en ten tweede verdigt zich de waterdamp tot vocht, dat, als droppels van de bladeren afvloeijende, in den grond dringt en dan denzelfden invloed als de regen heeft, zoodat het in den grond gedrongen vocht door de wortelvezelen kan worden opgenomen.
Absorptie en secretie der wortels. — Bekend is het, dat sommige plantenphysiologen, inzonderheid op grond der proeven van macaire en van chatin, meenden te moeten aannemen, dat de wortelvezelen het vermogen tot secretie van stoffen, die voor het plantenleven schadelijk zijn, bezitten. Deze, trouwens reeds van meer dan eene zijde wederlegde meening, is op nieuw gebleken onjuist te zijn door proefnemingen van cauvet (Ann. d. sc. nat. Bot., 4e ser. T. XV, p. 320). Hij bevond dat, zoolang de wortelvezelen gaaf zijn, de plant geene der eenmaal opgenomen giftige of andere stoffen wederom door de wortels uitscheidt.
Bepaling van het soortelijk gewigt van zeer kleine voorwerpen. — Schafgotsch te Berlijn heeft (poggendorff's Annalen, CXVI. S. 279 u.f.) het middel, dat onder anderen ook door dufour (zie boven, bl. 64) aangewend is, op nieuw beproefd en aanbevolen, nu om het soortelijk gewigt te bepalen van zeer kleine of in zeer geringe hoeveelheid voorhandene ligchamen. Dit middel bestaat, gelijk men weet, in het indompelen van het aan de proefneming onderworpen ligchaam in eene vloeistof, wier soortelijk gewigt men binnen zekere grenzen willekeurig kan veranderen. Doet men dit, totdat het ingedompelde ligchaam in die vloeistof op elke hoogte zweven blijft, m.a.w, totdat het soortelijk gewigt van beiden juist gelijk is, dan behoeft men slechts dat der vloeistof te bepalen om het van het vaste ligchaam evenzeer te kennen. Voor stoffen, die ligter zijn dan water, kan men een mengsel van water en alkohol (of ook naar dufour een van steenolie en chloroforme) bezigen, en voor zwaardere ligchamen eene oplossing van zuur salpeterzuur kwikoxyde, welke men bereidt door een deel kwikzilver in 2,7 deelen salpeterzuur koud op te lossen. Deze oplossing heeft een soortelijk gewigt van 1.6, dat men door verdamping tot 3,3 a 3,4 brengen kan, zonder dat de oplossing, althans bij gewone kamerwarmte, begint te kristallisen. Eene sterke verdunning kan niet door water geschieden: men moet salpeterzuur daartoe bezigen, omdat eene groote hoeveelheid water een