lading van den positiven rheophoor plaats te maken en deze werd gloeijend, terwijl de negative met gloeijen ophield. Eene sterke gasontwikkeling in de batterij toonde, hoeveel sterker de stroom nu was geworden. Een stroommeter werd hierbij ongelukkiglijk niet gebezigd.
Gassiot schijnt de oorzaak van deze verandering in lichtverschijnsel en stroomsterkte in de batterij te zoeken: hij spreekt herhaaldelijk van: as the action of the battery improves. De volgende feiten evenwel, die hij mede opteekent, geven onzes inziens gereedelijk aanleiding tot eene andere verklaring.
Noch met zijne waterbatterij van 4000 elementen, noch ook met een magtig inductie-werktuig kon in dezelfde buizen ooit iets anders dan het eerst vermelde verschijnsel worden verkregen.
Op behoorlijke wijze (waarschijnlijk, hoewel dit niet opzettelijk vermeld wordt, met een draaijend spiegeltje) onderzocht, vertoonde zich dit lichtverschijnsel, ook als het bij het begin door de 400 Grove-elementen werd voortgebragt, duidelijk intermittent. De andere ontlading was steeds aanhoudend.
Zoolang het eerste verschijnsel duurt, blijven de goudblaadjes van twee elektroskopen, die elk met een der polen van de batterij in aanraking zijn gebragt, uiteenwijken. Op het oogenblik dat het verandert vallen zij geheel zamen.
In dien eersten tijd worden metaaldeeltjes door den stroom losgemaakt en ter zijde tegen de huis geworpen, maar nu enkel van den negativen rheophoor.
De voornaamste oorzaak der verandering schijnt dus wel de warmte te zijn. De negative rheophoor wordt dadelijk gloeijend door de intermittente ontlading. De middenstof, waarin deze geschiedt, wordt daardoor en door mededeeling van het gloeijende ligchaam zelf verhit en wanneer deze verhitting eene zekere grens heeft bereikt, dan wordt die middenstof, waardoor de elektriciteit zich tot nog toe als 't ware met moeite en slechts door haar te doorboren eenen weg baande, zelve tot geleider.
Metingen alleen, met rheometer en thermometer bij allerlei veranderingen in de omstandigheden, waaronder het verschijnsel plaats grijpt, zullen hier licht kunnen geven.
Generatio spontanea. — De discussiën voor en tegen de generatio spontanea of heterogenesis hebben in Frankrijk nog niet opgehouden. De voorstanders er van komen herhaaldelijk met nieuwe proefnemingen voor den dag, die ten bewijze moeten dienen, dat inderdaad ontwikkeling van organische, levende wezens zonder ouders mogelijk is niet alleen, maar aanhoudend plaats vindt. De heeren n. joly en ch. musset onder anderen hebben dergelijke proefnemingen aan de Académie des Sciences medegedeeld. De eerste reeks dier proef-