HET ZILVER;
DOOR
G. F. van LIMBORCH van der MEERSCH,
Kapitein-Ingenieur.
Onder de metalen is voorzeker het zilver een der meest bekende en in het dagelijksche leven van het uitgestrektst en meest verschillend gebruik; hetzij men het als munt, als huisraad of versiersel bezigt, er gaat geen dag voorbij, dat er niet, in alle beschaafde landen der aarde, door bijna ieder mensch gebruik van wordt gemaakt. Wij vermeenen den lezers van het Album der Natuur geene ondienst te zullen doen met over dit zoo algemeen bekend metaal eenige, misschien minder algemeen bekende bijzonderheden mede te deelen, zoo omtrent zijne eigenschappen, als omtrent de wijze, waarop het in de natuur voorkomt, van zijne bijmengselen wordt afgescheiden, en hoe men zijn gehalte, dat is het gewigt aan zuiver zilver in een gegeven gewigt metaal, ontdekt.
Daar het niet zelden in de natuur gedegen, dat is als metaal voorkomt en daarbij ligt smeltbaar is, kan het geene verwondering baren, dat het reeds in de oudste tijden bekend was en de opmerkzaamheid had tot zich getrokken.
De oude scheikundigen, stofscheiders, zoo als zij zich noemden, beschouwden het echter niet als een enkelvoudig ligchaam. Albertus magnus, die in de 13e eeuw leefde, meende dat het uit zwavel en kwik voortkwam; het zilver was, volgens de stofscheiders en alchymisten, onvolmaakter dan het goud; dáárom, zeiden zij, was het ten opzigte van het goud, als de maan ten opzigte van de zon, en daar nu in hun geheimzinnig schrift het goud door het teeken van de zon ʘ werd voorgesteld, gaven zij aan het zilver het teeken van de