Pagina:Arbeiders.djvu/104

Deze pagina is proefgelezen
102

boerenmeisje wat het hof maakt, weten wij wat dat beteekent. Maar met Johan, ziet gij, dat is wat anders. Gij hebt zijn karakter nooit goed kunnen vatten; gij weet, hier onder ons gezegd, niet, hoe bekrompen hij in zijne denkbeelden is. Heeft hij zich eenmaal iets in het hoofd gehaald, dan is hij in staat de grootste domheden te begaan; het zou mij volstrekt niet verbazen, wanneer hij ons op een mooien dag kwam vertellen, dat hij van plan is met het meisje in het huwelijk te treden."

"Maar beste Adelaïde, hoe kunt gij op zulke gedachten komen! Zoo iets mag natuurlijk volstrekt niet plaats hebben, hoegenaamd niet!"

"Ja, ja, ik heb er in mijn leven genoeg voorbeelden van gezien," antwoordde Mevrouw Bennecken. "Men zegt zoolang: het is onmogelijk," tot eindelijk het geval er toe ligt, en men tot over de ooren in een schandaal zit. Neen, zoo iets moet men bij tijds zien te voorkomen.... dat is mijne meening; en weg wil ik haar hebben.... die afschuwelijke roodharige meid! Bedenk eens, Daniel, wat een afschuwelijken smaak hij heeft!"

"Ja, maar gij weet wel, dat Alfred ook...."

"Komt gij nu weer met Alfred aan! Gij hebt altijd iets tegen hem gehad. Alfred bezit een kunstenaars-natuur zooals zoo velen in onze familie. Het roode haar dat zoo fraai tegen de blanke gelaatskleur afsteekt, of zoo iets trekt hem aan. En buitendien, toen gij van zijnen leeftijd waart, waart gij ook niet zoo moeielijk tevreden te stellen.... is het wel?"

Dit argument was altijd mevrouw's grof geschut, dat nooit miste een eind aan den twist te maken; juist kwam men zeggen, dat de tafel gedekt was. "Waar is Alfred," vroeg de minister, toen hij in de eetzaal komende, alleen het kamermeisje zag. Alfred.... ja de goede jongen komt niet t' huis eten," antwoordde mevrouw, hij kwam van morgen even inwippen om te zeggen, dat hij