juffrouw Hilda voorbij zag komen en de poort ingaan. Wanneer Hilda uit was geweest, liep zij altijd even de kelderwoning in, zoodat Christine, nog half in gedachten verzonken, opstond, om de deur te openen.
Hilda wilde, naar het scheen, eerst voorbijgaan, maar na voorzichtig naar alle kanten te hebben rondgezien, sloop zij naar binnen en trok de deur schielijk achter zich dicht.
Christine zag haar zeer verwonderd aan.
"Zeg aan niemand, dat ik hier ben geweest, Christine. Mama heeft mij verboden, je te bezoeken."
"Waarom?" vroeg Christine ernstig.
Dat kan ik je niet zeggen," antwoordde Hilda, en zij draaide het hoofd om, "maar ik ben zeker dat, wat mama mij heeft gezegd, niet waar kan zijn."
"Wat heeft uwe moeder dan gezegd," vroeg Christine op denzelfden ernstigen toon.
"Och... beste Christine... vraag mij daar niet naar," zeide Hilda, en zij wilde weggaan.
"Ik wil het weten," zeide Christine en zij hield haar bij den arm vast.
"Mama zegt, dat wij te dikwijls komen?"
"Wie?"
"Ja, ik.... en.... en...."
"En?.... wie meer?"
"Mijn broers... Johan vooral, zegt mama, maar ik geloof er geen woord van, hoor.... Ik ben maar zoo bang. dat mama te weten zal komen, dat ik hier toch ben."
Christine liet haren arm los, en daar oom Anders juist het vertrek binnenkwam, sloop Hilda weg, verward en onrustig over hetgeen zij had gedaan.
Christine stond doodsbleek en met vastgeknepen handen; ja nu begon zij te begrijpen, dat men haar beschuldigde de zonen van den minister tot zich te lokken. Manspersonen aan te halen was het schandelijkste, wat