Pagina:Arbeiders.djvu/128

Deze pagina is proefgelezen
126

De Noorsche leeuweriken wachtten het langst; toen de Deensche wegtrokken, sloten zij uit oude vriendschap zich bij hen aan. De reiskoorts maakte zich tot zulk eene hoogte van allen meester, dat zelfs de zwaluwen en de koekoeken langer rust noch duur hadden; zij wilden in allen gevalle toch over de Middellandsche zee,—daar kon men zien hoe verder te handelen.

De ibis herkreeg zijne kalmte van gemoed, en als een bisschop zoo deftig wandelde hij langs den oever; de rozeroode flamingo's maakten voor Zijn Hoog Eerwaarde eerbiedig plaats, terwijl zij met vroom vertoon den dommen kop met den krommen bek bogen.

Stiller en warmer werd het langs de oevers van den Nijl. De krokodillen moesten zich nu met negervleesch tevreden stellen of een enkele maal met dat van een taaien Engelschen toerist. Dag en nacht vlogen de trekvogels naar het Noorden en naarmate zij de bekende plaatsen naderden, verminderde het reisgezelschap; zij, die aan hun bekend te huis waren gekomen, groetten hen, die nog verder moesten trekken, en leven en vroolijkheid over het oude bevrorene Europa zouden verspreiden, in bosch en veld, dicht bij de woningen der menschen en ver weg in het riet van de groote stilstaande meren.

In Italië stonden de rozenstruiken in vollen knop; in 't Zuiden van Frankrijk deden de bloeiende appelboomen denken, dat het zooeven gesneeuwd had, en opde Boulevards in Parijs begonnen de bladeren der kastanjeboomen hunne glanzende taaie knoppen te verbreken. De eerzame burgers van Dresden stonden op het Brühlsche terras en warmden zich in de zon, terwijl zij naar de ijsschotsen keken, die met den stroom kwamen afdrijven, om zich tegen de bogen der brug bij torenhoog op te stapelen.

Maar verder op in het Noorden bleef het nog koud; een scherpe, snijdende wind woei over de Noordzee en hier en daar zag men sneeuw op den grond. Hoe