Pagina:Arbeiders.djvu/134

Deze pagina is proefgelezen
132

kwam vliegen, weg. Het water bij den molen lag zoo blank en stil, dat de twee mededingers er zich in konden spiegelen, toen zij bezig waren, hun toilet in orde te brengen. De jonge kikvorschen hadden zich van hunne toga puerilis met den hinderlijken staart ontdaan. Zij vertoonden zich nu in al den glans van jonge kikvorschen, terwijl zij met de achterpooten als geëxamineerde zwemmeesters krachtige slagen in het water maakten.

Langs de geheele kust liep de zee; voorzichtig als eene kat, sloop zij tusschen de talrijke klippen door. Daar, waar gedurende den winter bij stormweer het schuimende water kon koken, bruisen en razen, gleden nu de licht groene golfjes in en uit; de groote, blauwe, door de zon zoo vroolijk beschenen zee vlijde zich zoo warm en koesterend tegen het oude zoo barsch schijnende land aan; alsof zij nooit vijandig tegen elkander gestemd waren geweest. Langs de naakte klippen en steenen en in de kleine fjorden groeide het wier in roode, gele en lichtgroene schakeeringen; het glansde gelijk een zijden dek. Op den bodem der zee krioelde het van allerlei schaaldieren met lange armen en voelhorens en stevige huisjes op den rug—eene wonderlijke wereld van listige wapenen en sterke harnassen. Op de naakte, gladde klippen, die dicht bij den blauwachtig witten zandigen grond gelegen waren, zaten tusschen weelderig zeegras en andere zeegewassen, slijmdieren, stekelige zeeëgels en prachtige roode zeesterren. Twee of drie zeealen staken hunnen kop tusschen het in elkaar gegroeide wier in en beten aan het een of ander; daar kwam onverwachts een dikke kabeljauw aanzwemmen, door wiens komst zij zoo schrikten, dat zij ijlings trachtten weg te komen. Deze stak nu den neus in het wier om te zien, wat er te koop was. Vermoedelijk vond hij er niets, wat zijnen eetlust opwekte, want met eenen verachtelijken zwaai keerde hij