om, en zwom dood op zijn gemak verder langs de klip. De zonnestralen vielen met een blauwachtig en geheimzinnig schijnsel op dat vreemdsoortige leven op den bodem der zee; zoowel als op de licht grijs gekleurde zandplaten, die hier en daar onder het water te zien waren, totdat zij eindelijk geheel verdwenen en slechts de groote, diepe, oneindige, blauwe zee zich vertoonde.
XIII.
Op den eersten Juli werd het huwelijk van den bode aan het Departement Anders Mo en Mejuffrouw Christine Vatuemo in de Drieëenigheidskerk gesloten.
Buiten degenen die uitgenoodigd waren de huwelijksplechtigheid in de kerk bij te wonen, waren nog een groot aantal menschen aanwezig, want de minister Bennecken bevond zich onder de bruiloftsgasten, en buitendien was het een interessant paar om naar te kijken: de oude man en het jonge meisje.
Eigenlijk geleek het niet zoo dwaas, als men gedacht had. Wanneer men het witte haar niet meerekende, was Oom Anders in zwarten rok, stijve witte das en gouden horlogeketting.... een huwelijksgeschenk van den minister, werkelijk nog een deftig bruidegom. Christine was zoo lang en forsch en zag er zoo boersch uit, dat het niet veel in het oog liep, dat zij nog zoo jong was; ook was zij van daag zeer bleek en zag er ernstig uit. De familie Bennecken woonde reeds buiten en mevrouw was zoo vriendelijk geweest de eetzaal en het daaraan grenzende vertrek aan de jonggetrouwden voor de bruiloft af te staan.
Toen de bruiloftsstoet uit de kerk kwam, dronk men eerst een glas wijn in de woning van den concierge en