Intusschen hield de politieagent Andersen Knudsen scherp in het oog en telkens wanneer deze eene beweging maakte om eene flesch of wel een glas in de hand te nemen, riep hij op gedempten toon waarschuwend: "Knudsen!"
"Present!" antwoordde Knudsen en nam dadelijk eene militaire houding aan.
Madam Knoff, die een van de spoorwegbeambten tot buurman had, zat zoo, dat zij volstrekt het oog niet kon houden op haren man, den sergeant-majoor—ja, zij kon het toch, maar dan zat zij niet behoorlijk. Deze houding was intusschen heel ongemakkelijk, zoowel voor haar zelf, als voor haren buurman, want zij was eene corpulente dame; hare gele gelaatskleur, gevoegd bij haar ongezond uiterlijk gaf den Redacteur aanleiding te beweren dat Knoffs vrouw zeker aan eene miltziekte leed. Daar bij het ronddienen van het eerste gerecht de doodelijke stilte bleef voortduren, fluisterde Mortensen achter Christine's rug om, den bruigom in: "Gij moet nu met de toasten aanvangen Mo!"
"Ik meende, dat zulks niet gebruikelijk was vóór het vleesch...."
"Juist het tegendeel; het is nu smaak met de toasten bij de soep te beginnen."
De Redacteur gaf een paar harde tikken tegen zijn glas en Mo stond van zijnen stoel op.
"Dames en heeren! In dit gewichtige oogenblik gevoel ik diepe behoefte uit te spreken, hoezeer ik het betreur aan deze tafel, waar zoovelen aanzitten, die mij dierbaar zijn—hem te moeten missen, wien ik inzonderheid van daag gewenscht had hier te zien. Ik meen den vader mijner vrouw, den heer Niels Vandmo."
Christine haalde haren zakdoek voor den dag.
"Gij weet genoeg Christine hoe innig ik aan mijnen eenigen broeder ben gehecht en welken prijs ik op