Augustus vastgesteld. Zooals men reeds vermoedde, had de oude raadsheer Falbe zich niet weer verkiesbaar gesteld, en nu wilde de heer Falck-Olsen bepaald, dat de minister bij de keuze voor eenen Directeur zijne stem op hem zou uitbrengen. Bennecken daarentegen beweerde hardnekkig, dat Falck-Olsen slechts onder zekere voorwaarden op zijne stem zou mogen rekenen.
Den geheelen zomer zat deze quaestie in de lucht en bedierf aller genoegen. De dames bespraken de zaak ook dikwijls en werden er soms zenuwachtig van.
Mevrouw Falck-Olsen vond, dat de minister heel goed haren Ole Johan zijnen zin kon geven en mevrouw Bennecken beweerde, dat de groothandelaar het best zou doen naar den raad van eenen man als haren Daniël te luisteren.
In den namiddag van dien zoo gewichtigen verkiezingsdag zaten de beide dames, ieder in haar eigen huis op het stoombootje te wachten, waarmede de heeren gewoonlijk uit de stad kwamen.
Mevrouw Bennecken was slecht geluimd. Al hare overredingskracht had zij aangewend om haren man tot andere gedachten te brengen, maar te vergeefs. De minister had zoo gewichtig mogelijk gezegd: "ik kan het niet Adelaïde!.... ik durf het niet!" en wanneer hij dien toon aansloeg, wist mevrouw bij ervaring, dat er niets aan te doen was. Nu zat zij in de huiskamer, die, wijl het huis alleen voor zomerverblijf was ingericht, volstrekt op geen comfort aanspraak kon maken; den ganschen dag zich hier te moeten ophouden, was allertreurigst; het regende dat het goot en de etenslucht drong door de dunne wanden uit de keuken tot in de zitkamer door.
De regen werd minder en mevrouw Falck-Olsen besloot haren man van de aanlegplaats af te halen, toen zij de boot den hoek zag omkomen.