Pagina:Arbeiders.djvu/160

Deze pagina is proefgelezen
158

Toen de minister t'huis kwam, had hij een vertrouwelijk gesprek met zijne vrouw, en gedurende den maaltijd waren beiden zoo vriendelijk jegens den teruggekeerden zoon, dat Johans hart er van begon te kloppen; zelfs Alfred was geheel anders tegen hem dan vroeger. Johan had het plan gemaakt met Hilda een weinig na het eten te praten, maar mevrouw voorkwam dit; zij zond hare dochter dadelijk na het middagmaal uit om eenige inkoopen te doen.

Toen het begon te schemeren, sloop hij de trap af naar de woning van den concierge. Bij de paar trappen gekomen, die naar Christines kamer voerden, bekroop hem hetzelfde beklemde gevoel van vroeger, maar nu smartelijker dan toen. Eindelijk verzamelde hij al zijnen moed en klopte aan. Een niet meer jong dienstmeisje, dat hij vroeger nooit had gezien, opende de deur. Nu was hij in het vertrek, dat hij zoovele malen in zijne droomen had gezien, waar hij in gedachten gedurende zijne afwezigheid zooveel met haar had doorleefd; eerst waren die droomen zoo vol hoop en verwachting geweest, toen, nadat hij gehoord had, dat zij getrouwd was, zoo weemoedig, maar nimmer had hij het denkbeeld van zich kunnen afzetten, dat zij hem eene verklaring schuldig was. Alles in de kamer herinnerde hem zoo levendig aan haar, en met moeite kon hij de woorden uit de keel krijgen: "is zij te huis?" Het dienstmeisje zag hem vreemd aan en antwoordde: "madam is binnen."

Een schok ging hem door het lichaam, toen hij haar zoo hoorde betitelen. De deur van de kamer, die Christine vroeger altijd had bewoond, stond open. Geen licht was er opgestoken, maar het gaslicht van de lantaarn, die vlak bij het huis stond, wierp groote gele vierkante vlekken op den vloer, en de dokter zag dat er iemand in het bed lag.

Hij naderde en zeide: Goeden avond, Christine!"