Pagina:Arbeiders.djvu/185

Deze pagina is proefgelezen
183

Eene bevolking van een eigenaardig karakter bewoog zich op dit uur van den dag op straat: alle individuen geleken op elkaar, allen hadden een armoedig uiterlijk. Een welgekleed heer, die den nacht buitenshuis in vroolijk gezelschap had doorgebracht, sloop, druipstaartend als een hond en min of meer met zijne houding verlegen, in dien helderen zonneschijn naar zijne woning.

En intusschen waren de lieden, die in de fraaie gedeelten der stad woonden nog in diepen slaap gedompeld, achter neergelaten valgordijnen en gegrendelde deuren. Een verheven majestueuse slaap verkwikte hen, die over de stad, over den staat, over het volk en al zijne kleinoodiën zorgden; en hoe helder de morgenzon ook scheen, kon zij toen het mysterie niet opklaren, hoe het kwam, dat zij die sliepen, juist diegene waren, die waakten en dat over diegene, die wakker waren, gewaakt werd door hen, die sliepen. Steeds levendiger ging het echter langs de kade en in de haven zoowel als in de nauwe straten toe.

De kleine stoombooten lieten hun schel gefluit hooren en staken van wal; een weinig verder lag in de haven eene groote stoomboot, die juist van de Westkust was gekomen, en wachtte, totdat de havenmeester plaats voor haar aan de kade zou maken; visschersbooten kwamen binnenloopen; eenige visschers waren reeds aan het loven en bieden met de opkoopers en de dikke vischwijven, die groote, platte manden voor zich hadden staan.

Johan liep altijd maar voort; eindelijk kwam hij aan de Vestingkade, waar eene groote, groengeschilderde Engelsche stoomboot ankerde. De door stoom bewogen hijschmachine was druk aan den gang, volk liep af en aan op het vaartuig; tonnen en biervaten stonden in rijen langs de kade en in den vorm van eene pyramide was een groot aantal kisten op elkander gestapeld, waarop Noorsche namen en Amerikaansche adressen geschilderd waren.