Pagina:Arbeiders.djvu/189

Deze pagina is proefgelezen

187

ren broeder te gemoet; op hare slaapkamer had zij een groot gedeelte van het gesprek gehoord.

"Johan—Johan!" riep zij half snikkend uit, "wat is het toch?.... wilt gij weer weggaan?"

"Ja, Hilda, nu ga ik voor goed naar Amerika. Het doet mij leed voor jou, arme zus, want je staat dan weer zoo eenzaam," en hij drukte haar tegen zich aan.

"Ach.... ach....!" snikte Hilda.... "kan ik niet met je meegaan, Johan?"

Zij zeide die woorden zonder die nu juist ernstig te meenen, maar haar broeder vatte het anders op, en toen Hilda hem op zijn aanbod om hem te volgen antwoordde, dat mama het nooit zou toestaan, zeide hij op harden toon: "Och! het zijn de twee verschovelingen maar, die heen gaan, buitendien vragen wij geen verlof. Reis met mij mee en help mij, totdat gij iets beters voor je zelf vindt."

"Neen—maar Johan! is het je werkelijk ernst?"

"Waarom niet? Wat lot staat je hier t'huis te wachten? Trouwen zult ge wel niet.... neem het mij niet kwalijk, dat ik het zoo maar ronduit zeg.... en gij behoort tot een te voornamen stand om hier een nuttigen werkkring te vinden. Gij past volkomen voor Amerika."

Juist kwam mevrouw uit hare slaapkamer. "Ah zoo.... gij zijt nog niet weg, Johan.... dat tref ik, want ik wilde nog wat met je praten."

"Hilda gaat met mij mee," zeide Johan tot antwoord.

Mevrouw deed eene zwakke poging om te lachen.

"Nu ik ben blij, dat ik dit hoor; het heele plan was dus maar eene scherts, ja, ja, dat dacht ik wel."

"Neen, moeder, het is ernst," antwoordde Johan droogjes. "Hilda, pak nu je boeltje bij elkaar, wij gaan van avond aan boord."

Hilda was geheel verward, maar de gebiedende toon, waarop haar anders zoo vreesachtige broeder tot haar