Pagina:Arbeiders.djvu/194

Deze pagina is proefgelezen

192

uit te barsten; toch gelukte het hem zich te bedwingen.

"Deze heeren," zeide de bureau-chef, terwijl hij zich gereed maakte heen te gaan, "beveel ik uwe bijzondere zorg aan, mijnheer Mortensen! en ik betwijfel volstrekt niet of gij zult met vreugde van de gelegenheid gebruik maken, u den waren Vriend des Volks te toonen."

"Pardon, mijnheer Delphin," antwoordde Mortensen een weinig knorrig, "maar van daag hebben wij wezenlijk geen tijd gekheid te maken."

"Gekheid," zeide Delphin, "gekheid? Hoorde wellicht een der heeren of de commies Mortensen van "gekheid" sprak?—Ik kan mij zulks niet voorstellen"—vervolgde hij, terwijl de schampere glimlach, die de schrik zijner vijanden was, zich om zijne lippen plooide, "ik kan mij de mogelijkheid niet voorstellen, dat de commies Mortensen een bevel, dat ik hem geef, als "gekheid" zou opvatten. Deze twee heeren komen hooren naar eene zaak over strandwier en over een groot afvoerkanaal, die bij ons Departement is ingediend. Wees zoo goed mijnheer Mortensen oogenblikkelijk naar alle papieren, die zaak betreffende, te zoeken en de heeren de noodige inlichting te geven."

De Redacteur zag vuurrood van kwaadheid en de anderen, bemerkende welke wending de comedie nam, slopen naar hunne plaatsen en bogen zich over hun werk.

Nu nam de opperloods Sechus het woord:

"Neem mij niet kwalijk mijnheer, maar—maar wij willen liever den minister zelven spreken—ik wil niets met dien mijnheer te doen hebben.

"Ja, daarin heb je gelijk," antwoordde de bureau-chef, en bracht de twee boeren door al de vertrekken tot in de wachtkamer van den minister. Hier verzocht hij hen te wachten, omdat deze nog niet op het bureau was.

Het duurde bijna een uur vóór hij verscheen—en bitter slecht geluimd.