208
den loop der zaken bekend om te begrijpen, dat, als men tot lid van het Comité werd benoemd, men zeker op een ordeteeken kon rekenen.
De schets stelde Svea[1] voor als eene zittende vrouwelijke gestalte; de eene hand rustte op een zwaard, terwijl de andere arm om den hals van eenen kleinen knaap, die naast haar stond, geslagen was.
De kunstenaar vertelde, dat volgens het oorspronkelijke plan de knaap op de knieën van de vrouwelijke flguur had moeten zitten, maar, daar hij in aanmerking had genomen, hoe licht geraakt de Noren van natuur zijn; had hij den knaap naast haar geplaatst, zoodat iedereen dadelijk zien kon, dat de figuren denzelfden rang innamen. Om dezelfde reden had hij den knaap een' grooten helm opgezet, die hem over de ooren zat, en een groot slagzwaard rustte tegen zijnen schouder, hetgeen—half humoristisch—moest uitdrukken, dat, zoo het noodig zijn mocht, de kleine knaap zich de vijanden van het lijf zou kunnen houden.
Als een volleerd hoveling antwoordde de kunstenaar op al de indirecte vragen, die hem aangaande de samenstelling van een comité werden gedaan, dat de minister Bennecken aangeboden had, daarvoor te zorgen.
De kamerheer Delphin had den ambtman Hiorth aan een der voornaamste predikanten uit de hoofdstad voorgesteld. Zij stonden bij een venster te praten, maar, daar zij volstrekt niet met elkander bekend waren, liep het gesprek over het verschil, dat er bestaat tusschen het leven in eene stad en buiten, en over dergelijke algemeene onderwerpen.
Na een paar onbeduidende opmerkingen kreeg de ambtman gelegenheid te zeggen: "Het verwondert mij dikwijls, dat er tegenwoordig zulke valsche, scheeve voor<references>
- ↑ Zweden