214
ontstond toen hij zijn glas ophief en aldus begon:
"Mijne heeren! wanneer ik mijnen blik over deze vergadering laat gaan, zoo rijst bij mij onwillekeurig de vraag op: wat is het eigenlijk, dat ons allen zoo vast samenbindt? Het is de gemeenschappelijke arbeid, de gemeenschappelijke gehechtheid voor onzen verheven monarch!"
Mortensen, die achter een venstergordijn aanteekeningen maakte, moest even lachen. Hij dacht aan de rede, die hij in deze zelfde zaal en over hetzelfde onderwerp had gehouden, doch voor een ander publiek.
Vandaag nam de rede van den minister eene hoogere vlucht dan gewoonlijk, inzonderheid schreef Mortensen zeer nauwkeurig het slot op.
"Ja, mijne heeren! Zooveel wordt er in onze dagen gesproken; dat de tijd, dien wij beleven, een tijd van werken is; maar slechts weinigen zijn er—en ik betreur zeer dat het zoo is—slechts weinigen zijn er, zeg ik, die recht begrijpen, wat de ware arbeid is en wie eigenlijk de ware arbeiders in het land zijn; Het zijn.... (de spreker zag rond) die kring van mannen, die de orde hooger schatten, dan hun eigen voordeel; die trouw en gehoorzaam verkleefd blijven aan de onomstootelijke waarheden, die ons door onze vaderen in hunne staatsinstellingen en in hun vroom geloof zijn nagelaten,.... die de diep gewortelde overtuiging hebben, dat hetgeen in een tijd van oplossing en verdeeldheid een' staat te zamen houdt, en eenen sterken band bindt om het beste wat de natie bezit, uitgaat van en zich concentreert in den heiligen persoon van den vorst. Mijne heeren! God beware Zijne Majesteit, onzen geëerbiedigden Koning!"
"Leve de Koning!" gilde de overste kolonel-luitenant Grobs, en hierop volgde een drievoudig hoera, dat de ruiten er van rinkelden; zelfs de meest stijve bureau-