Pagina:Arbeiders.djvu/230

Deze pagina is proefgelezen

228

met het afscheidsglas in de hand, in het salon zeide—dadelijk nadat men aan boord was gekomen, had men een afscheidsfeestje gearrangeerd.

Verder was er nog een verloopen student, die door de familie weggezonden werd, en nog twee of drie andere half verloopen individuën in nieuwe pakken, "die het dankbare vaderland wegzond," zooals de student zich uitdrukte.

Tegen elf uur kwam dokter Bennecken met zijne zuster aan boord. Zij waren alleen. De minister was op het slot, Alfred had zich verontschuldigd en mevrouw lag ziek te bed. Toen zij begreep, dat het met de reis ernst was, voelde zij toch iets, dat naar berouw zweemde, want zij omhelsde Hilda heel lang en prevelde binnensmonds, dat zij—Hilda—hare moeder moest vergeven, wanneer deze soms wat onrechtvaardig tegen haar was. geweest.

De twee "mislukten" verlieten het ouderlijke huis treurig gestemd en Hilda leed aan zulk een hevige hoofdpijn, dat zij dadelijk naar de dameskajuit ging, die haar geheel alleen gedurende den overtocht ten dienste stond. Het rumoer in het salon werd minder naarmate het gezelschap in meer sentimenteelen toestand kwam. De dokter ging op het dek, en wandelde heen en weer.

Het was stil, helder weder, maar in het Zuidwesten vertoonden zich donkere wolken, en spoedig zou het beginnen te regenen. Geen geluid hoorde hij dan het geraas, dat in de machinekamer door het kolen inscheppen veroorzaakt werd, en het geluid van zijne voetstappen.

Van tijd tot tijd voerde de wind het geknal van het vuurwerk naar het vaartuig, dat op het "Dankzeggingsfeest" werd afgestoken, of drongen eenige tonen van eene fanfare tot zijn oor door.

Raketten en het licht van bengaalsch vuur zag men