230
"Hier.... wil iemand mij spreken," riep Johan van het halfdek.
De onbekende liep de trap op en de dokter herkende de kamerheer George Delphin.
"Goeden avond, dokter. Gij denkt zeker, dat ik te veel gedronken heb, wat ook eigenlijk het geval is. Ik ben in ongenade gevallen, en heb door een goed glas wijn mijne smart verdoofd. Is uwe zuster ook aan boord?"
"Ja, zij slaapt al, hoop ik."
"Kom, laat ons liever binnengaan," zeide Delphin en hij opende de deur van de rookkamer. Hier kunnen wij een afscheidsglas met elkaar drinken. Gij hebt toch geenen slaap Dokter?"
"Neen, in het geheel niet," antwoordde Johan en hij draaide de lamp wat op, "wilt gij eene sigaar rooken?"
"Ja, maar gaarne had ik wat te drinken."
De kamerheer deed zijn mantel af, en wierp zich in zijne met goud geborduurde en met allerlei ordeteekenen bezaaide uniform op de sofa. Johan Bennecken ging naar beneden om een flesch wijn te halen, maar het eenige, wat de Steward zoo laat in den nacht kon vinden, was whiskey en water.
De kamerheer verzekerde hem, dat dit zijne lievelingsdrank was, wat werkelijk het geval scheen te zijn. Nadat hij een glas geledigd had, zeide hij: "uwe zuster is dus aan boord?"
"Ja, ik hoop dat zij sedert lang slaapt," antwoordde Johan eenigszins verbaasd.
"Dat gij de stad kunt verlaten... dokter, in zulk een interessanten tijd als wij beleven! Hoor wat er is voor gevallen. Ten eerste: de kamerheer George Delphin in ongenade gevallen, ten tweede: de groothandelaar Falck-Olsen, wegens een Isabella-paard met een orde gedecoreerd; ten derde: de assistent-commiezen Hiorth en Bennecken tot kamerjonkers bevorderd —en de eerste daarbij verloofd...."