Pagina:Arbeiders.djvu/233

Deze pagina is proefgelezen

231

"Een beetje minder snel, s.v.p. Wie is verloofd zegt gij?"

"Hiorth.... want toen zijn vader tot minister werd benoemd, nam zij hem; ja, gij begrijpt wel, wie ik bedoel, zij.... de Isabella van Falck-Olsen, Sophie heet zij, geloof ik. De andere.... die met dat bolbleeke gezicht heeft haar engagement verbroken."

"Maar kamerheer, is het mogelijk," riep de dokter "alles draait mij voor de oogen."

"Ja mij ook. Al het nieuws, dat ik opgedaan heb, komt uit den koker van Mortensen, die niettegenstaande zijne lucifers, aan het hof is voorgesteld geworden. O, wat benijd ik u, dokter, dat gij dien geheelen rommel verlaat."

Op zijn gelaat lag plotseling zulk een slappe, oudachtige trek, dat Johan oprecht medelijden met hem voelde. "Gij moest maar met ons meegaan kamerheer."

"Ik ben immers in uniform."

Toen Johan op dit gezegde glimlachte, zeide hij.

"O, gij vondt dit zeker eene flauwe geestigheid. Neen beste vriend, 't was bittere ernst. Ziet gij, de met uniform bekleeden blijven in dit land achter en nemen in aantal toe .... de in uniform gedosten en de in lompen gehulden. De laatste rat, die het schip zal verlaten, is zeker een directeur van een armenkamer. Dit is een post der toekomst: Koninklijk Noorsch opperstaatsarmendirecteur, met den rang en de uniform van een krijgscommissaris. Ik zou zelf naar dien post gesolliciteerd hebben, zoo ik niet in ongenade was gevallen. Buitendien," ging hij voort, en maakte een nieuw glas gereed, "zoo ik het al zonder de stad kan redden, zoo kan de stad het waarachtig niet zonder mij doen. Hoe zou het met de stakkers van menschen gaan, die nu in die caricatuur van eene hoofdstad slapen, als zij morgen wakker werden en de kamerheer misten. Want—