Pagina:Arbeiders.djvu/241

Deze pagina is proefgelezen

239

wet den spot drijft. Laat ons daarom waakzaam zijn en acht geven op de teekenen des tijds.

Niet dat wij eenige vrees koesteren, neen Goddank! Zoowel in onzen verhevenen monarch, als in de vereeniging met ons broedervolk en werkelijk niet het minst van allen in den sterken kring van intelligente, begaafde staatslieden en ambtenaars, die zoolang onze maatschappij met hunne krachten bijgestaan hebben en die aan de dagen van voorheen getrouw zullen blijven—in alle dezen hebben wij te goede waarborgen, dan dat er reden zou kunnen bestaan eenige vrees te koesteren. Maar—wij herhalen het—laat ons waakzaam zijn en op de teekenen des tijds acht geven. Booze, het licht schuwende machten staan in onze maatschappij op den loer; laat het volle daglicht maar eens op hen vallen en als booze geesten zullen zij terugvliegen naar de duisternis, die hen geboren deed worden."

Een groot gejubel ontstond er onder de hoorders, toen Mortensen had geëindigd. Orseth wreef zich vergenoegd de handen en riep: "Kijk; dat is ferm—heel ferm gezegd. Hebt gij er naar geluisterd Hansen, dat was ook wat voor u!"

De oude Hansen boog zich wat verder over den hoop papieren, die voor hem lag.

Al de anderen voelden zich als van eenen zwaren last ontheven. Het schandaal was tot eene kleinigheid teruggebracht en den schreeuwers was een goed pak toegediend.

Mortensen zag den kring, die zich om hem heen had gevormd, rond en zeide: "Ja.... nu ziet gij eens, kereltjes, wat gij zonder mij waart! Bestaat er iets zoo zegenrijk voor een land als eene verlichte, waarheidlievende en rechtvaardig gezinde pers?"

Toen Mortensen deze woorden zeide, had de dubbelzinnige glimlach, die hem meestal eigen was, om zijne lip-