Pagina:Arbeiders.djvu/50

Deze pagina is proefgelezen
48

aarzelde, juffrouw Bennecken te vergezellen," zeide een jong heer, die juist met eene dame de equipage voorbij liep.

"Ja ik vind het zeer natuurlijk. Arm kind, wat is zij leelijk," antwoordde de dame, en zij vertrok even haren mond.

"Leelijk haar, leelijke tint, grooten mond, een' kleinen platten neus, en eene taille die veel te wenschen overlaat, het eenige wat gezien mag worden zijn hare oogen."

"Vindt gij hare oogen mooi," vroeg de dame, en zij zag hem aan.

"O neen, niet zoo als die van eene andere, die ik ken," antwoordde hij galant, "maar die oogen zijn nog het beste, wat zij der wereld toonen kan."

"0 ja, zij heeft ook die vervelende hondenoogen, dom van uitzicht."

"Heel dom moet zij dan ook zijn, is het niet?"

"Ja, als eene gans, dat is algemeen bekend."

Ondertusschen reed de kamerheer Delphin met juffrouw Bennecken denzelfden weg terug, dien hij juist was afgekomen. De minister[1] woonde in de Kristiaan Auguststraat.

Toen zij de koetspoort inreden, ontmoetten zij een slank jong meisje, dat juffrouw Bennecken groette.

"Wie was dat," vroeg hij.

"Eene nicht van Mo, zij heet Christine, vindt gij haar niet heel mooi?"

"Naar mijnen smaak is zij te lang," antwoordde de kamerheer.

Het huis van den staatsraad was in deftigen stijl gemeubileerd, men zag dadelijk, dat alles op effect was ingericht. De dubbele deuren stonden open en gaven toegang tot eene rij vertrekken, waarvan mevrouw's boudoir het

  1. In Noorwegen heeft een minister den titel van staatsraad. (Vert.)