Pagina:Arbeiders.djvu/68

Deze pagina is proefgelezen
66

wat zij eigenlijk zou schrijven, werd er aan de deur geklopt en Dokter Bennecken trad de kamer binnen.

"Neem mij niet kwalijk .... is Papa al naar het bal gereden," vroeg hij.

"Ja, juist," antwoordde Christine.

O, dat treft al heel slecht, ik wou met hem meegereden zijn."

Eigenlijk maakte de dokter zich hier aan eene groote onwaarheid schuldig, want hij had op den hoek der straat op het wegrijden van zijn' vader staan wachten. Nu hij echter het doel van zijn streven bereikt had: een oogenblik ongestoord met haar te kunnen spreken, scheen hem de moed daartoe te ontzinken, en hij zou zeker de deur weer zijn uitgegaan, zonder een woord meer te zeggen, zoo Christine niet had gezegd: "misschien komt het rijtuig wel terug."

"Ja dat is best mogelijk.... ja, dat zal het zeker," zeide hij.

Beiden lieten het voorkomen, alsof zij zulks geloofden, ofschoon zij heel goed wisten, dat de minister met een huurrijtuig was uitgereden; 's avonds gebruikte hij nooit zijne eigene équipage.

"Wil u niet zoo lang gaan zitten," zeide Christine; Oom had haar gezegd, dat zij de menschen met u moest aanspreken[1].

De dokter bedankte haar vriendelijk en deed de deur dicht. Johan Bennecken had eenige trekken met zijnen vader gemeen; dat imponeerende, evenwel, wat dezen eigen was, ontbrak hem geheel; integendeel zag hij er uit als een eerlijke vent met een goedhartig gezicht, die niet al te hoog timmerde; daarenboven was hij kreupel.

  1. In Scandinavië is het nog zeer de gewoonte in den derden persoon, in plaats van den tweeden iemand aan te spreken, en wordt het laatste als te familiaar aangezien. In de laatste jaren is men echter begonnen ni (gij) te zeggen, doch de ouderen van dagen, in de steden minder, zijn er echter nog op tegen.