moette hij Mo, die hem eerbiedig maar tevens half familiaar groette.
Oom keek nu na, wat de brievenbesteller bezorgd had en zocht er de brieven uit, die hij den minister aan het Departement moest brengen. Toen hij den brief van den opperloods aan Christine zag, riep hij haar toe, even binnen te komen.
"Christine," zei hij zeer ernstig, nadat hij haar den brief had gegeven.... "er is iets, waarover ik met je wil spreken. De zonen van den minister komen dikwijls hier een praatje met je houden, hé?"
"De deur stond open, de candidaat kwam binnen, en...."
"Ja, Alfred meen ik niet, maar de dokter.... zie je."
"Hij is hier niet geweest," haastte Christine zich te antwoorden.
"Neen, maar het kwam mij zoo voor, dat hij op weg hier naar toe was. Ja, zie je, lieve Christine," ging hij voort, en hij legde zijne hand op haren schouder,—zij was wat langer, dan hij—"het leven voor een jong meisje in eene groote stad is vol verzoekingen. Buitendien moet je vooral ook bedenken, hoeveel ik aan den minister, ja aan de geheele familie verschuldigd ben en hoe onplezierig het voor mij zoude zijn, zoo hun door mij of door hen, die bij mij wonen, eenige onaangenaamheid werd veroorzaakt. Gij begrijpt wellicht nog niet volkomen, wat ik met deze woorden meen, maar ik wil je vooral waarschuwen voorzichtig te zijn en je te wenden tot hen, die je welzijn bedoelen."
Hij klopte haar even op de wang, en ging met de brieven het huis uit.
Neen—zij begreep het niet, ten minste niet volkomen. Zij dacht wel, dat oom haar had willen zeggen, dat hij geloofde, dat de jonge heeren om haar zoo dikwijls binnenkwamen, maar welke onaangenaamheden dit aan de familie van den minister zou kunnen veroorzaken, kon