Pagina:Architectura vol 005 no 007.djvu/6

Deze pagina is proefgelezen
44
13 Februari 1897.
ARCHITECTURA.


verschillende volken die schijnbaar zonder gemeenschap met elkaar zich hadden ontwikkeld en op de kennis van de herkomst, waardoor de mogelijkheid ontstaat, voor het kennen van de waarde der zoogen. stijlvormen zooals ze in de bloeitijdperken geworden zijn. In de wordingswijze toch zijn de meeste gegevens daarvoor aanwezig.
Al is nu deze beknopte cultuurgeschiedenis niet geheel volgens dezen opzet in verband met de kunst geschreven, zoo is toch in de wijze waarop als toelichting bij den tekst overal vrij goede reproducties van klassieke kunstwerken zijn gegeven eene zeer geprononceerde richting ten goede waar te nemen.

b.

SALVO MELIORE.

Nadat de wijzigingen in verband met het afnemen der examens M. O. teekenen (bij Kon. besl. van den 24en april 1885 tot stand gekomen) in werking waren getreden, dacht menigeen zeker dat het non plus ultra op dat gebied bereikt was, een gedachte die ongetwijfeld versterkt werd door hetgeen de Commissie, in dat jaar met het afnemen dier examens belast, rapporteerde. O. m. komt in dat rapport het volgende voor:

„Toch is vooral hier de door het nieuwe kon. besluit aangebrachte verandering een ware verbetering. De examinator weet beter dan vroeger wat kan en moet gevraagd worden en de candidaat weet beter welke voorbereidende studie voor hem noodig is, terwijl zijn daardoor verkregen kennis hem, ook al is hij geen vakman, toch vrij geschikt kan maken tot het geven van onderwijs, zelfs aan den ambachtsman.[”]

Spoedig bleek evenwel dat de aangebrachte wijzigingen niet aan de verwachtingen beantwoordden en dat volgende Commissies de inzichten van hare voorgangsters niet deelden want in 1888 werd gerapporteerd:

„de weinige kennis van bouwkundige constructies en het gebrek aan practischen blik, bleek ook duidelijk bij de bouwkundige teekeningen ..... wederom een bewijs dat de acte M² slechts bestemd moest zijn voor hen die eenigszins niet de practische zijde van de bouw- en werktuigkundige vakken bekend zijn en niet een en ander daarvan in beperkten tijd van buiten hebben geleerd.[”]

Ook de Commissie die in het afgeloopen jaar belast was met het afnemen der examens, dringt in de finale van haar rapport weder met force majeure aan, om zoo spoedig mogelijk de acte M² te wijzigen. Volgens haar verslag geschiedde dit thans voor de 16e maal, een cijfer waarachter een ? zeker niet misplaatst is, in aanmerking genomen het hierboven aangehaalde uit het rapport van 1885.
In abstracten zin opgevat garandeert het bezit der acte M¹. evengoed als M². grondige kennis van datgene waarvoor ze uitgereikt werd n. l. voor het hand- en lijnteekenen, afgescheiden dus van practische kennis van het schildersvak wat M¹ en bouw- en werktuigkunde wat M² betreft.
Aangezien vele dier acte-bezitters evenwel geroepen worden om onderwijs te geven op vakscholen, is een bloot bezit dier acten niet voldoende en wordt den Minister thans de volgende splitsing voorgesteld:

1e acte voor het handteekenen (gelijk a/d bestaande).
2e rechtlijnigteekenen, perspectief en beschrijvende meetkunde.
3e het technisch teekenen op het gebied der bouwkunde en aanverwante vakken.
4e het teekenen op het gebied der werktuigtuigkunde en aanverwante vakken.

Dit voorstel zal zeker zeer welkom zijn aan hen die zich ten doel stellen onderwijs te geven aan H. B. S., waarvoor in den regel M¹ en M² vereischt wordt; de kennis van bouw- en werktuigkunde voor dit onderwijs kan vrijwel overbodig genoemd worden en dus het bezit, van M¹ + de onder sub 2 vermelde acte ruimschoots voldoende.
Of evenwel het onderwijs aan vakscholen door de voorgestelde regeling gebaat zal zijn, mag m. i. betwijfeld worden.
Iedereen toch, die eenigszins bekend is met het bouw- en werktuigkundig onderwijs aan die inrichtingen zal evenals die commissie van meening zijn, dat men daarvoor „mannen verlangt, die in de practijk, d. w. z[.] bij de uitvoering van bouwwerken of in fabriek en werkplaats hunne kennis opdeden.”
De sub 3 genoemde acte zal evenwel, naar mijne meening, evengoed verkregen kunnen worden door hen die niet aan die eischen voldoen en de kennis daartoe alleen opdeden bij diverse inrichtingen voor teekenonderwijs.
Gaarne sluit ik mij aan bij hetgeen architectura et amicitia daarover schreef in haar orgaan van den 7en juli 1894. Daarin leest men:

Ontegenzeggelijk zal het steeds zeer moeilijk blijken de examens zoodanig in te richten, dat ieder vak (de meest vooropgestelde althans) er voldoende door vertegenwoordigd wordt; wanneer wij dus eene voorwaarde zouden wenschen in acht genomen te zien bij de uitreiking van genoemde acte, zou het deze zijn dat ieder leeraar M. O. M² eerst dan onderricht geven mag, wanneer hij kan aantoonen een paar jaren in de practijk van een of meer vakken werkzaam te zijn geweest” en verder „niet alles kan door den candidaat op de school opgedaan worden. De practijk moet als het ware bevestigen, wat hij op school geleerd heeft.[”]

Wanneer dus de toelating voor de examens sub 3 en 4 genoemd afhankelijk gesteld wordt van twee- of meerjarige practische ondervinding, dan zal de uitkomst meer aan de verwachting beantwoorden dan in het geval zooals het zeer waarschijnlijk opgevat zal worden. Het bezit van acte sub 2 genoemd, als eisch te stellen voor hem die sub 3 of 4 verlangt, zal daarbij zeer bezwarend zijn voor menigeen die een practische vorming achter zich heeft. Waartoe dient hem de dozis perspectief en beschrijvende meetkunde? Kennis der perspectief maar niet meer dan thans voor acte L. O. handteekenen gevraagd wordt, plus de eenvoudigste projecties is m. i. voldoeude om met M­³ of M⁴ practisch onderricht te waarborgen.
De wenschelijkheid van wijziging der teekenacten vooropstellende, meen ik dat het onderwijs op vakscholen zeer gebaat zal zijn met de voorgestelde splitsing wanneer:
1e. op de acte handteekenen een aanteekening kan worden verkregen voor het geven van onderwijs aan schilders;
2e. de sub 2 genoemde acte niet verplichtend wordt gesteld voor hen die de onder sub 3 of 4 genoemde verlangen en het programma voor deze voor zooveel noodig wordt aangevuld met beschr. meetk. en perspectief.
3e. wanneer tot het verkrijgen van de aanteekening op M¹ en de onder sub 3 en 4 genoemde acten een bewijs van een tweejarige praxis moet overgelegd worden.
Het bestuur van de „Nederlandsche vereeniging voor teekenonderwijs” betuigt volgens de aan de leden toegezondene circulaire volkomen instemming met de wijzigingen zooals die door de commissie worden voorgesteld. Zij werden verzocht allegro con moto hunne meening aan het bestuur bekend te maken.
Aangezien ik niet de eer heb op de ledenlijst voortekomen en toch gaarne mijn opinie wensch bekend te maken, om daardoor anderer oordeel te vernemen, verzoek ik de redactie van „architectura” beleefd dit epistel in haar orgaan op te nemen.

alkmaar, febr. ’97. p. doorn.