Pagina:Architectura vol 005 no 009.djvu/2

Deze pagina is proefgelezen
54
27 Februari 1897.
ARCHITECTURA.


adres bedoeld slechts met eene luttele winst op hunne eigendommen van 150 percent zegge honderdvijftig percent! tevreden waren. Deed men dat niet en werd de Beurs gebouwd volgens het plan „de flines–von glahn” dan kwam de Beurs niet te staan zooals die op de tentoongestelde teekening voorkwam met eene voorsprong van slechts weinige meters, deze prent was onwaar, maar kwam de Beurs midden in de tegenwoordige grasperken met een voorsprong van vijfendertig meters, zeker iets wat geen aanbeveling zou verdienen.
Bovendien kwam één gevel aan de 6 à 7 meters breede warmoeddtraat, één aan de nog smallere oudebrugsteeg, één gevel aan eene nieuw te projecteeren steeg van 3 M. en de vierde gevel aan de Boulevard, daarin 35 M. inspringend. Verder merkte spreker op dat wat het financiëele aangaat, de eigenaren nu bijna de helft vragen van ’t geen zij vroeger deden, laten wij dus nog wat wachten misschien kunnen wij ’t nog goedkooper krijgen (hilariteit), van de winst die de heeren eigenaren terwille van de schoonheid der stad voldoende achten en nu 150 percent bedraagt, kon nog wel iets af, ook waren de heeren huiseigenaren zeker wel niet zoo onbaatzuchtig als de flines–von glahn.
Ook deed spreker in nadere beschouwing van de prent uitkomen, dat waar het plan berlage slechts iets hooger is dan b.v. het Bijbel–Hotel, ’t ontwerp de flines van glahn tweemaal zoo hoog is, (’t Bijbel–Hotel is ongeveer 16 à 17 m. hoog, red.) en dus in strijd komt met de Politie-verordening[.]
De heer boele wenschte nadere behandeling der zaak en wees op zijne motie, ’t vorig jaar bij de behandeling der Beurskwestie gesteld, waarin hij voorstelde de zaak twee maanden op te houden en ’t nu nog betreurde dat deze motie niet was aangenomen, zeker was ’t adres dat nu in behandeling was in dien tijd wel uitgekomen.
De voorzitter stelde nu voor de discussie te sluiten en tot stemmen over te gaan, want de Heer boele zal zeker ook niet meenen dat hij iets nieuws over de zaak gezegd heeft.
De heer v. gigch komt echter eerst nog even op tegen de uitdrukking des Wethouders van P. W., dat hij (de heer v. gigch) aan hallucinatie zou lijden. Was ’t een gewoon Wethouder die ’t gezegd had, dan zou hij er niet zooveel om geven, maar nu ’t een medicus was die dit zeide, nu verontrustte hem dit zeer en meent hij niet dat een ander ook niet een medicus hem na ’t geen hij over de beurskwestie gezegd had voor ontoerekenbaar zou verklaren.
Daarna werd tot stemmen overgegaan en verklaarde de Raad zich met 29 tegen 4 stemmen om het adres de flines–v. glahn te verwerpen.
De Beurs komt dus op het damrak en blijft alzoo het Raadsbesluit van october van ’t vorig jaar gehandhaafd.

joh. l.


BOEKEN. a. history of greek art bij f. w. tarbell, london 1896.

Het maken van een boek, over kunst handelende, wordt gemakkelijk. Men doet eene handige keuze uit de meest bekende kunstvoortbrengselen en maakt met de afbeeldingen daarvan het geraamte eener handleiding. De beschrijving der platen levert dan den tekst, waarbij ter meerdere volmaking eenige overal te lezen zijnde algemeenheden gevoegd worden. Zoo houdt men de bibliografen bezig en helpt zichzelven aan een gemakkelijken auteursroem.
In de voorrede van bovenstaand boek verzekert de schrijver, dat het geschreven is — „in de overtuiging dat het verlangen naar het schoone en edele de machtigste drijfveer is om kunst te bestudeeren.” — Alvorens Grieksche kunst te behandelen, wijdt hij een dertigtal pagina’s aan Egyptische en Mesopotamische kunst, waarin hij, op zijn zachtst genomen, bewijst, weinig kennis te hebben genomen van de verschillende opiniën over de voornaamste kunstwerken. Zoo zegt hij o. a. op pag. 16, „dat de sfinx niet ouder is dan de 4e dynastie,” terwijl er toch eene inscriptie uit dien tijd bestaat, waarin gezegd wordt, dat toen de sfinx reeds lang bestond.
Pag. 19. „De groote pyramide van cheops te Gizeh, is eene begraafplaats.” (?) De inwendige structuur van dit bouwwerk, die geheel afwijkt van andere pyramiden waarin werkelijk mummies gevonden zijn, maakt deze veronderstelling onmogelijk.
Pag. 23. Het realisme der koppen van Egyptische beelden, die er als getrouwe portretten uitzien, bevalt den schrijver bijzonder doch hij waarschuwt tegen overschatting en wijst op de restricties die de Eg. kunst zich zelve oplegt — daardoor kwam zij in de beeldhouwkunst nimmer tot de losse vrijheid der Grieken. Het is zeer waarschijnlijk dat men hetzelfde zou kunnen zeggen van de beelden van de kathedraal van chartres. Men bedenke echter dat de egyptenaren en de christenen minder aan persoonlijkheden gehecht, dan de ijdele grieken zelden het beeld van een persoon afzonderlijk plaatsten doch het steeds een decoratieve functie aan een gebouw, of met betrekking tot eene omgeving deed vervullen. Plaats een Grieksch beeld op een voetstuk. Waar is nu in dat beeld gelet op de eischen van dat voetstuk? Is het niet noodzakelijk dat beiden met elkander rekening houden, dat het voetstuk de overgang is van den grond naar het beeld en dat omgekeerd, principen van het beeld zijn overgedragen op het voetstuk zoodat een gebonden geheel ontstaat zonder voor het oog hinderlijke overgangen?
Pag. 24. In de Eg. reliefs is geen gevoel voor vormenschoon, geen poetischen idéaliseerenden toets evenals bij de portretten der beelden. Hier komt men in de verleiding te vragen of de schr. die reliefs wel ooit goed bekeken heeft.
Pag. 28. Van Karnak Eg. zegt hij het volgende: „Dit Kolossaal brok architectuur, zelfs zijne ruïne, maakt een indruk van overweldigende majesteit. Geen ander werk van menschenhanden, slaat den aanschouwer met zulk een gevoel van diep ontzag.” En dezelfde menschen nu die zulk eene architectuur konden maken, die de grootheid met hunne ziel vereenzelvigd hadden, zouden in hunne andere kunstuitingen, achterstaan bij de grieken, die in al wat zij volbrachten steeds de neiging vertoonden, om wat zij aan goud ontvingen in koper om te zetten.

Pag. 28 en 29. De Eg. kapiteelen hebben ernstige fouten zegt de schr. het bekende lotos knop-kapiteel (fig. 1) maakt voor hem een onaangenaam effect omdat het naar boven smaller wordt. Fig. 2 is niet goed geconstrueerd door het doelloos (?) tusschenschuiven van het blok steen tusschen het kapiteel en den balk daarboven.
Uit het feit dat alle kapiteelen zoo afwijkend van vorm zijn, trekt hij de zonderlinge conclusie dat de Eg. niet evenals de grieken volgens een canon werkten. plato verklaart heel stellig het tegenovergestelde met betrekking tot de beelden en voorstellingen, maar het werken volgens een canon — lees — concreet principe — sluit niet uit variatie in uiterlijken vorm. Dit kan de natuur ons leeren.
Het beste in dit boek zijn de prentjes getrouwe fotografische copieën van de origineele en daar er veel — Archaïsche — vroeg Grieksche, — zelfs — Cyclopische