compositie, kleur en uitvoering – afzonderlijk en in elkanders verband beschouwd, kunnen onder elk opzicht onder de geslaagde werkstukken gerekend worden. De twee groote tapijten echter missen beide deze noodzakelijke qualiteiten – dat er is geene verhouding tusschen rand en middenstuk dan die door het toeval ontstond, de compositie is uiterst zwak, de lijn leelijk, terwijl elke kleur wel op zichzelf een zekere bekoring heeft doch ten eenenmale elk harmonisch verband met het geheel mist.
2. De firma recht en dijserinck zond eenige kronen, haarden en andere voorwerpen die wel een duidelijk beeld geven voor den stand dezer techniek op het oogenblik, doch om hierin een kijk te krijgen is het bezoek dezer tentoonstelling onnoodig daar de eerste de beste winkelkast dit nog beter kan doen. Kunstnijverheid is voor dit alles een te wijdsche titel.
Eenige voorbeelden van kunstsmeedwerk kunnen met wat goeden wil, om hunne technische uitvoering, een hongeren rang innemen, doch waar meestal de compositie zoo geheel onvoldoende is, en van doorgevoerde verhouding zelfs het spoor van gedachte daar ontbreekt, en de ontwerpen geenszins met de techniek in overeenstemming zijn gebracht – ontbreekt ook alle redelijke grond voor appreciatie. Dit smeedwerk blijft verre beneden de goede voorbeelden die wij in de laatste jaren gewoon zijn onder de oogen te krijgen. Hetzelfde kan gezegd worden van het stukje smeedwerk van den Heer van vuuren.
3. Schoorsteenmantels in marmer van g. e. j. cool zijn misschien kranig bewerkt, d.w.z. de werkman deed wat hij kon. Het is dus niet zijne schuld als men hem dwingt zijne kracht te verspillen aan het dorschen van stroo.
4. jozef merkelbach te utrecht, de bekende en bekwame ledersnijder, zond eenige goede werkstukken. Wederom blijkt hier de uitvoerende hand bekwamer en beter voor hare taak berekend dan het regelende composeerende hoofd. Van samenstelling, verhouding, onderling verband der deelen is weer weinig begrip te bespeuren en toch zijn dit dingen, die de hoofdzaak moesten uitmaken.
5. j. w. mijnlief, fayence voorwerpen en tegels. Bij deze inzending is een degelijk streven waar te nemen om origineele vormen te ontwerpen. De vorm der vazen is goed bestudeerd, evenzoo het ornament, waarmede ze beschilderd werden, het groote begrip ontbreekt echter. Wanneer namelijk de een of andere gedachtengang de groote verhoudingen en hoofdvorm eener vaas bepaald heeft, zijn die verhoudingen en deze primaire vorm de oorzakelijke gegevens, waaruit de onderdeelen der kleinere verhoudingen en vormen, benevens de versiering hun oorsprong nemen. Is dit niet het geval, dan zal zoo’n vaas steeds een twijfelachtig karakter dragen en nooit tot een harmonisch geheel kunnen groeien. Gewoonlijk ziet men in de praktijk dit gebrek vergoed door aangename kleur of detail-verzorging, waarmee dan ook meestal de groote massa gevangen wordt. Dat er echter van monumentaal werk geen sprake zijn kan, zal ieder begrijpen. We zouden kunnen vragen hoe eene firma die oogenschijnlijk zulke mooie vaasjes etaleert, zoo jammerlijk mislukt in de hier geëxposeerde tegel — boogvullingen voor een gebouw. — Dit wijst voldoende op het ontbreken van het begrip der hoofdzaak en een verloopen in kneuterige onderdeelen die steeds gebruikt worden om het groote gebrek te verbergen.
6. De firma wijdoogen zond eene collectie Engelsche bangsels, zeker om het overzicht der Nederlandsche Kunstnijverheid te vergemakkelijken. Wanneer we niet vreesden 1o al te zeer uit den thans heerschenden toon te vallen, die het goedvinden van al wat Engelsch is voorschrijft, en 2o niet overtuigd waren dat de behangsels der Engelschen de vaderlandsche industrueelen nog veel kunnen leeren, in dien ze zich tenminste bepalen bij het overnemen der goede principen, zou het zeker de moeite waard zijn de Engelsche import-artikelen aan een critisch fundamenteel onderzoek te onderwerpen.
Nog waren op deze tentoonstelling haarden van j. j. goetsch, tegels van gebr. ravestein en ontwerpen voor meubels van de bazel en lauweriks.
vervolg van bladz. 91. | ONDERHOUDINGEN OVER DE BOUWKUNST, DOOR VIOLLET-LE-DUC. |
Tot nu toe hebben wij de verhoudingen slechts op eene algemeene wijze besproken, onafhankelijk van het bouwstelsel en het doel van het gebouw. Om de algemeene zijde der proportionneele beginselen op de bouwkunst toepasselijk, aanschouwelijk te maken, hebben wij bij voorkeur gebouwen gekozen van zeer verschillende tijden en beschavingen. Hierdoor heeft men kunnen zien dat de kunst, waar zij zich ook moge ontwikkelen, door wetten die van den menschelijken geest af hangen, geregeerd wordt. Andere wetten worden door materieele feiten beheerscht zooals bijv. de aard der bouwstof, het bouwstelsel, de inheemsche gewoonten van een volk door het klimaat veroorzaakt, de min of meer ontwikkelde smaak voor rijkdom en luxe, de staat van beschaving van een volk enz. Hoewel de grieken der Oudheid en onze artisten der middel-eeuwen op ’t punt der proportiën dezelfde beginselen volgden, bestaat er oogenschijnlijk niet de minste overeenkomst tusschen de Grieksche tempels en onze gothieke kerken. Eene beredeneerde methode moet noodzakelijk tot tegenstrijdige gevolgtrekkingen leiden wanneer zij op tegenstrijdige beginselen wordt toegepast. Wie meent dat iemand zich tegenspreekt als hij in juli over de warmte en in januari over de koude klaagt? Zijn organisme is en blijft één en daarom ondergaat hij onder verschillende omstandigheden verschillende gewaarwordingen. Men kan aan tegenspraak denken als iemand ’s zomers bont en ’s winters lichte kleêren draagt.
Er zijn algemeene, maar ook bijzondere wetten, die afhangen van den tijd, de plaats en van de middelen waarover men beschikken kan, en juist de verwarring die ontstaan is tusschen die algemeene en bijzondere wetten, is oorzaak dat men sinds langen tijd elkander niet meer verstaat op het punt van architectuur. Dezen willen slechts bont, genen slechts lichte kleeren zien dragen en zij willen de reden niet inzien die het veranderen van kleeding billijkt.
De grieken redeneerden zeer juist toen zij de recht opstaande steen en de stijl met architraaf aannamen en de kolom proportiën gaven in betrekking met de plaats die zij innam.
De romeinen daarentegen redeneerden zeer onlogisch toen zij in gewelfde gebouwen, waarin de orde slechts bijzaak was, de betrekkelijke proportiën der kolommen wilden handhaven[.] De grieken van byzantium die de Romeinsche bouwwijze hadden aangenomen beschouwden de orde dan ook niet als een type met vaste proportiën.
In het westen gedurende de middel-eeuwen werden de afmetingen der kolommen vastgesteld naar gelang der functiën die zij in het geheele stelsel der architectuur vervulden. Zij werden slank of zwaar gemaakt volgens de stof waaruit zij bestonden, immers het spreekt van zelf dat onder eene gelijke drukking een kolom van graniet niet denzelfden diameter moet hebben als een kolom van zandsteen. Het zou bijvoorbeeld eene vreemde wijze zijn verhoudingen te verstaan, als men zou beweren dat de kolommen van de Notre-Dame te parijs niet goed geproportionneerd zijn, omdat zij niet overeenkomen met de proportiën in de orde van Grieksche of Romeinsche gebouwen aangenomen. Het is duidelijk dat de proportie slechts de verhouding is, die bestaat tusschen