Pagina:Architectura vol 005 no 020.djvu/27

Deze pagina is proefgelezen
architectura.
13
 

onderneming nietig in haren aanvang. Een geleend lokaal, dat overdag dienst deed als bewaarschool der Eerw. Broeders, eenige ruwe planken en schragen, enkele kartonnen borden en krijt voldeden aan de eerste behoefte van teeken-onderwijs, dat, van den beginne af aan, door een der nog fungeerende leeraren kosteloos werd gegeven.
Nauwelijks begonnen, ontbrak de aanmoe­diging en steun van bevoegde en invloedrijke personen niet aan de onderneming en zoo gebeurde het dat de hooge Regeering gunstig gestemd werd voor het nieuwe werk.
Het Bestuur van het Patronaat voor jeug­dige werklieden, nam dan ook spoedig het kloek besluit zich te wenden tot Zijn Exc. den Minister van Binnenl. Zaken, voor geldelijken steun.
De Inspecteur van het teeken-onderwijs, door den Minister afgevaardigd, gaf, na her­haald onderzoek, een gunstig advies aan Z.Exc. en spoorde verder het bestuur aan op den ingeslagen weg voort te gaan en verklaarde daarbij, dat voor een stad als Maastricht, een tweede teekenschool noodzakelijk was, zelfs al zou de eerste goed en voldoende zijn ingericht.
Van Rijkswege werd dan ook weldra een subsidie toegezegd op voor­waarde nochtans dat de Stad en de Provincie een gelijken geldelijken steun zou verleenen.
Voor dat aan deze voorwaarde was voldaan, verleende de Regeering een jaarl. toelage van ƒ 400.—.
Dit geschiedde in Juli 1894, aan het einde van ’t 2e jaar van opening der teekenschool.
Met dezen geringen steun en eenige bij­dragen van belangstellende ingezeten der stad, werd door het bestuur tot eenige uitbreiding overgegaan, nadat aanhoudend aanvragen tot plaatsing van leerlingen voorkwamen, waar­door het onderwijzend personeel tevens moest worden uitgebreid.
Er werd een leeraar voor het bouwkundig teekenen aangesteld en eenige jonge lieden, vaardig in ’t teekenen, brachten belangeloos hunne avonden ten offer, om de minder be­deelde jongelui behulpzaam te zijn, door hunne teeken-oefeningen te leiden.
Het Ministerie van Oorlog stond 4 lokalen af, in een der vroegere kazernes, zoodat men in staat was aan een 70 tal jongens teekenles te geven, van Dec. 1895 tot Aug. ’96.
Op eene aanvraag van de Commissie der teekenschool, kwam thans ook hulp van het Provinciaal Bestuur. Door eene subsidie van ƒ 300.— kon men dus weêr verder gaan, en met het nieuwe schooljaar 108 leerlingen plaat­sen, terwijl men zich genoodzaakt zag, wegens plaatsgebrek, een 60 tal af te wijzen.
Ofschoon dit begin door velen misschien als bevredigend zal beschouwd worden, zoo is dit toch niet het geval. Vooreerst ontbrak nog altijd de steun der Gemeente en dan zijn de bijdragen, die van de zijde der gegoede inge­zetenen moeten komen, nog lang niet van dien aard als men dit zou kunnen verwachten van eene stad als Maastricht.
Het gebrek aan belangstelling, waarmede het bestuur der teekenschool heeft te kampen, laat zich door twee redenen verklaren.
De 1ste is het gebrek aan overtuiging om­trent de noodzakelijkheid van een 2de teeken­school en de 2de reden is de onbekendheid met de waarde en den invloed die goed teekenonderwijs op de maatschappij in het algemeen uitoefent, en vooral de onbe­kendheid met het nut, dat eene volledige en doelmatige toepassing der teekenkunst heeft bij onderwijs en opvoeding, vooral in een stad als Maastricht waar zooveel fabrieken zijn, op ruime schaal aangelegd.
Wanneer ik spreek van teekenonderwijs, dan bedoel ik niet dat onderwijs dat wij in onze jeugd alléén kenden en zooals dit alge­meen voor 40 jaren werd gegeven. Immers bestond dat onderwijs toen in het nateekenen van voorbeelden, hetzij die geheel of gedeel­telijk afbeeldingen waren van bet menschelijk lichaam, neus en oogen, van dieren en planten, of van voorwerpen uit het dagelijksch leven, of meer nog voorwerpen die men alleen kende door de prenten die ons als voorbeelden wer­den voorgelegd. Het teekenen werd toen alleen beoefend en onderwezen als men voornemens was zich in de beeldende kunst, aan schilder­kunst, beeldhouwkunst of daaraan verwante kunsten, te wijden, of wel, men leerde ook uit »liefhebberij”. Ik ben overtuigd dat hier, in Maastricht nog menig een is, die het nut van teekenen niet inziet en het eene dwaling zal noemen, dat men tegenwoordig zooveel werk maakt om dit onderwijs te bevorderen. Om dit te begrijpen, is het dan ook noodig, een zuiver denkbeeld te hebben van datgene wat de voorstanders van het teekenen verstaan onder »de kennis en de kunst van teekenen.”
Wat is teekenen? — Teekenen is niets meer en niets minder dan door lijnen uitdrukking geven aan zijn denkbeelden. »Teekenen is spreken en schrijven te gelijk.” Het is een hooggeacht en bij uitstek deskundig stadgenoot van U, die deze korte en juiste definitie van het teekenen gaf. En waar­lijk is teekenen zooveel omvattend. Bij het schrijven zoowel als bij het spreken, ontbreekt de vorm aan datgene wat wij