Pagina:Architectura vol 005 no 020.djvu/3

Deze pagina is proefgelezen
architectura.
3
 

Reeds aan de Antwerpsche Academie streed hij voor de natuurkleur van den baksteen, — waarneven de natuursteen dan ook verveloos moet blijven, terwijl van het hout de nerven door den transparanten bijts zichtbaar moesten zijn. — Deze opvatting vond zeer langsaam ingang bij het publiek.
Waar groote of kleine lokalen eene kleurige behandeling eischen wordt de kleur tegenover de natuurlijken toonen van het materiaal gesteld; als het geheel moet worden beschilderd zal de keuze der kleuren worden beheerscht, door de bestemming der verlichting en de omgeving der ruimte.
Cuypers heeft met groote voorliefde de theorie van den kleurendriehoek toegepast.
De techniek van kalk — lijm — was — caseïne schilderen werd weder in toepassing gebracht, ten einde met de eenvoudigste middelen de gunstigste effekten te verkrijgen. De schildering werd weder één met den muur! De kleuren hielpen nu weer mede bouwen, dragen en beschutten.
De kapel in het klooster te Venraay, waarvan het binnen aanzicht werd geteekend, is gebouwd in 1861, en kort daarna reeds beschilderd. Dit kleine monument waarvan thans nog onderdeelen door den Meesters worden voltooid, zou eensdeels kunnen dienen als toetssteen der hierboven genoemde beginselen, en tevens als overzicht van de variaties in manier, in den loop van ruim 40 jaren.
Cuypers heeft door zijne vestiging te Amsterdam en den daaropvolgenden aanleg der Vondelstraat, dit stadsgedeelte gered voor smakelooze uitbreidingsmanie.
De kerk van het H. Hart in de Vondelstraat — gewoonlijk Vondelskerk genoemd, mag hier een plaats hebben als herinnering aan dat vriendelijke stadskwartier — waarmede men voor Amsterdam begon, met beter huizen te stichten, die bij den eenvoud der bouwwijze toch van goede smaak getuigen.
De »Vondelskerk« is de »ontginning« van het XIII eeuwsche plan der Marienkirche te Trier, nu met den modernen eisch, het scheppen van een groote middenruimte. Acht pijlers door een netwerk van bogen verbonden, dragen een slanke middentoren. Hier nu toont de bouwmeester zijne kracht om door wel overwogen en vindingrijke samenstellingen van ijzer, baksteen en hout, tot nieuwe resultaten te komen met den gunstigsten uitslag voor het uitwendig schoon.
De teekening naar de natuur, vertoont de Westelijke — ingangszijde, die van de stad afgewend is.
Het plan is uit eene rythmische aaneenschakeling van veelhoeken samengesteld.
De vertrekken op de bel-étage van Cuyper’s woning (gebouwd in 1880) werden voor dit nummer fotografisch opgenomen. De plaat kan slechts een zeer flauw beeld geven van den indruk die deze ruimten maken, waar wandetimmering en meubels, vloerkleed, beschildering en bekleeding door dezelfde geoefende hand zijn ontworpen.
Aaan de straatzijde van deze woning staan drie figuren op gebakken tegels geschilderd, die de wandelaars nog al schijnen toe te spreken, — met het onderschrift:

Jan bedenkt ’t,
Piet volbrengt ’t,
Klaasgen laakt ’t.
Och, wat maakt ’t!
J. A. ALB. TH.

De veelzijdigheid waartoe de bouwmeester geroepen is, wordt door deze enkele platen reeds voldoende in het licht gesteld, bouwwerken zijn daar om te bewijzen hoe een Cuypers die taak heeft opgevat. De daartoe noodige ontwikkeling komt ten goede aan onze professie in ’t algemeen; ze wekt allen op om krachtdadig mede te werken, waar wij streven naar uw hooger doel in ons werk.
Eenmaal het beginsel aangenomen, dat harmonische wetten ten grondslag liggen aan de natuur, dat wij die wetten moeten nasporen en wetenschappelijk toepassen in den opbouw onzer kunst, — dan in elke vorm heeft elk kleur, recht op de belangstelling van den kunstenaar. — Zoo maakt Cuypers met gelijke toewijding het ontwerp voor een naamcijfer dat op den zakdoek wordt geborduurd en voor een te ciseleeren kelk — zoo heeft hij ook steeds belanggesteld in eene goede lettervormen — en werkte hij zelf met groote zorg aan talrijke oorkonden, die de albums van beroemde en voorname personen sieren, geborgen liggen onder monumentale bouwwerken, of onder diepe sluisdrempels.
Daar het eenvoudige en kleine hem niet onverschillig is, kent hij geen afscheiding tusschen kunst en nijverheid, geen beperkingen van schoone en burgerlijke bouwkunst.
Voor hem is geen planten- of diersoort absoluut leelijk, al heeft hij door meerder kennis, meer sympathie voor het een als voor het andere; —
— Voor hem moet de bouwmeester het verstand aanwenden om de meest uitgebreide kennis te vergaren van de eigenschappen der der natuur, van de middelen der nijverheid en harer produkten, van de eischen der samenleving in ’t algemeen en bijzonder. Door zijne verschillende zintuigen zal hij naar vermogen alle kunsten beoefenen om door de vorming op litterair en musicaal gebied de