VIJFDE JAARGANG No. 25.ZATERDAG 19 JUNI 1897.
UITGEVERS: J. VAN DER ENDT & ZOON MAASSLUIS.
Redactie: jos. th. j. cijpers, j. l. m. lauweriks, johs. b. lambeek jr., l. f. edema van der tuuk en k. de bazel. bijdragen voor het blad te zenden aan den heer k. de bazel, nicolaas beetsstraat 118, amsterdam en alles, wat de administratie van het genootschap betreft, aan den 1sten secretaris, american-hotel, te amsterdam. |
voorwaarden van het lidmaatschap: het orgaan met technisch gedeelte wordt wekelijks franco toegezonden aan alle leden van het genootschap. de jaarlijksche contributie voor het lidmaatschap bedraagt: voor gewone leden . . . . . . . . . . . . . ƒ 12.— „ kunstlievende leden . . . . . . . . . „ 10.— „ buitenleden en aspirant leden . . . . . „ 7.50 |
ARBEIDSREGELING.
De strijd van verschillende belangen, die dikwijls eigenaardige toestanden aan het licht doet komen, zou, — met het doen kennen der bestaande verhoudingen en het opwekken van het inzicht, dat deze in vele opzichten niet beantwoorden aan het doel, nl. het middel te zijn waardoor werk op de eenvoudigste en meest juiste wijze kan worden daargesteld, — zou kunnen leiden tot het ontwikkelen van eene regeling, die meer dan de bestaande, evenredig is aan de verschillende en gemeenschappelijke belangen.
De strijd van aannemers tegen bepalingen en voorschriften waardoor zij in hunne belangen worden benadeeld, de strijd dien de verschillende vakvereenigingen voeren, tegen het stelsel waaronder wordt gewerkt, dat alles toont aan, dat die regelingen zich meer concentreeren om — procenten en winst, — dan om de juiste en meest doelmatige daarstelling van het uit te voeren werk.
Dat de gevolgen van deze wanorde gevoeld worden door alle betrokken partijen, blijkt genoeg uit de voortdurende protesten daartegen, en het niet tegemoet komen aan vele bezwaren schijnt wel voor een deel te liggen in de weinige erkenning daarvan, door diegenen die in deze — nu nog — te regelen hebben.
In „de Timmerman” orgaan van de Nederlandsche Timmerliedenbond van woensdag 9 juni j.l. komt onder den titel „Staatswerk” een artikeltje voor, dat duidelijk doet zien, hoe de werklieden, die het meest direct en het langst reeds lijden onder dezen toestand, daardoor een vrij zuiver inzicht hebben verkregen in de bedorven werking van het stelsel waaronder wordt gearbeid; dit artikel zij hier in zijn geheel onder de oogen der lezers gebracht.
Wij zijn aan de Hembrug en het terrein, door den Staat in beslag genomen voor de magazijnen en werkplaatsen van het rijk, is in volle bedrijvigheid.
Het doet er niets toe wanneer, maar wij zien in onze verbeelding hoe de verschillende ingenieurs, kapiteins en verdere militaire bouwkundigen zich uitsloven om daar te stellen, wat de minister noodig acht. ’s Rijks werkplaatsen tot het maken van vernielwerktuigen om menschen te dooden moesten verplaatst van delft, en het doet er niets toe om welke redenen zulks plaats heeft. Wij zien toe op dat werk, en timmerlieden, metselaars en 20 andere soorten van van vaklieden sloven zich uit om toch vooral datgene te maken, wat de machtige teekenpen van de Genie heeft ontworpen. Wij weten hoe stiefmoederlijk de staat zijne directe werklieden gewoonlijk bedeelt en daarom mogen wij ons bij al die bedrijvigheid wel eens afvragen, hoe of het geschapen staat met de verhouding van die menigte staatsburgers, die bezig zijn aan bedoeld werk.
Om nu dit bezig zijn goed te doen uitkomen hebben wij in de bovenstaande regelen de woorden „sloven zich uit” doen onderstrepen. Misschien geeft dat wat te denken. Maar laat ons niet diepzinnig zijn, doch afdalen in den put waar de werklieden met grondwerk en fondeeringwerken bezig zijn.
Daar is een timmerman bezig een formeel te maken, stevig en flink. Het is hem zoo opgegeven. Meer dergelijke formeelen heeft hij gemaakt en hij weet dat de straal waarmede de boog van dit formeel is getrokken niet deugt. Het is in strijd met het goede verband van het metselwerk en levert geen steunpunten maar wel motief van uitspatting. Hij zou den baas kunnen waarschuwen maar het is niet in zijn belang, al zou er naar geluisterd worden, want hij staat in aangenomen werk. Het is in zijn voordeel om zoo spoedig mogelijk klaar te zijn. Het is een uitsloven voor zijn eigen zaak. Wat kan het hem verder schelen?
De metselaars nemen straks de formeelen, zij metselen er op en verwonderen zich over den zonderlingen toog. Zij weten dat zij verkeerd metselen maar ’t is aangenomen, vooruit maar! wat deert dat aan hen! Zij sloven zich uit, en hebben zij geen gelijk?
Straks zijn ettelijke verwulfen klaar en de genie-officier ontdekt de fout — waarom niet eerder? — en de zaak is gebracht op sloopershoogte. Afbreken is de boodschap. Nog