Pagina:Architectura vol 005 no 026.djvu/3

Deze pagina is proefgelezen
26 Juni 1897.
123
ARCHITECTURA.


„met de slag-kloek van het uer de brommer onser stad” aan het hoofd opgehangen in een klokhuis welke voorloopige constructie drie Eeuwen schijnt beslaan te hebben.
Het Klockhuijs is in mey 1479 van gerrit van oy volmaekt. (Oude memorien).

haarlem van ouds het hof van holland.

Om die schoenheit ende soetichheit der stede hebben die voirste Princen van hollant nit genoechte hoeflike woeninge in haerlem eerst uitvercozen. (Oude geschreven kronijk).
Het eerst wordt melding gemaakt van: „Graef Floris d’achtste Graef de vette Graef geheten.”
(mxci) en zoo voorts.
haerlem, de geboortestad van willem, Roomsch koning, daarom door hem in 1245 met „burgersrecht ende privilegiën begaefd.”

van ’t stadhuis.

’t Stadhuys of Raadhuis is van ouds ’t prinzenhof dat later door Graaf willem Roomsch Koning werd verbouwd tot Paleis.
ampzing zegt hieromtrent:
„Dus had Graef willem ook Roomsch Koning sich tot desen.
Dit Hof en onse stad voor alle uytgelesen:
So dat op huyden noch tot sulk getuygenis
De straet daer aen de naem daervan gebleven is
Ja, zoo ’t nu huyden staet, word meestendeel bevonden
Een Koninklijk Paleys op Ouder Graven gronden.”

Graaf floris v heeft: „bij sijnen tijd een stuck van ’t Hof gesneden, en heeft also ’t convent „der Heren Predikers met sijn selfs Hof belend.”

De kloostergang van dit convent is nog heden te zien.

de oude st. bavo.

Omtrent de bouwgeschiedenis der Groote Kerk vinden wij in Eigen Haard 1894 onder meer:

„Toen nu in haarlem st. bavo als patroon der stad was aangenomen, kon het wel niet anders, of de reeds bestaande, misschien de in aanbouw zijnde Parochiekerk, werd ook aan dien beschermheilige toegewijd en dat is altijd zoo gebleven.
Het zal niemand verwonderen, dat reeds in het jaar 1307, al is het dan voor het eerst, gewag wordt gemaakt van eene S t. Bavokerk. Geen stad of geen dorp kon bestaan zonder eene parochiekerk, en wanneer wij weten dat haarlem in 1245 stadsrechten kreeg, hetgeen wijst op reeds veel vroeger gevestigde, maar toen volkomen erkenning verwervende toestanden, mag met grond daaruit worden afgeleid, dat er reeds lang vóór 1307 eene parochiekerk bestond. Doch men heeft hier niet te veronderstellen of te gissen. In 1397 was was die kerk in zoodanigen toestand gekomen, dat Paus bonifacius ix eene bul uitgaf, machtiging bevattende voor het bevoegde gezag, om giften te vragen voor de Haarlemsche parochiekerk, met welker herstelling men toen bezig was, opdat deze, ook naar des Pausen wensch gelukkig mocht worden ten einde gebracht.
De kerk, welke toen hersteld, uitgebouwd en vergroot werd (gelijk nader zal blijken), bestond uit schip en kruiswerk, benevens een vonthuis, een grooten toren aan het westeinde en een klein torentje op het gebouw. Zij moet destijds reeds lang bestaan hebben, want een tijdvak van negentig jaren, liggende tusschen hare eerste vermelding (1307) en de dagteekening der pauselijke bul (1397), deerde weinig aan een middeleeuwsch bouwwerk.
Wij zullen niet veel meer spreken, van de oude kerk, waarvoor de tegenwoordige in de plaats is gekomen en slechts den bouw nagaan van het gedenkteeken, dat thans nog den trots uitmaakt van de stad haarlem.
Het koor is het oudste en, ook architectonisch, het fraaiste gedeelte der kerk. Reeds in 1397 was men er druk mede bezig; zóó ver was het zelfs reeds gevorderd, dat het in het jaar 1400 voltooid kon genoemd worden. Men weet, dat het koor het belangrijkste gedeelte eener kerk is, en dus schijnt het natuurlijk en verklaarbaar, dat, toen er sprake was van herstelling, welke alras uitliep op de, hoezeer dan ook bij gedeelten uitgevoerde, stichting van eene nieuwe kerk, men aanving met het koor, dat tegen kruiswerk en schip van de oude parochiekerk werd aangebracht.
Het werk bleef nu zoowat een halve eeuw rusten; gedurende dien tijd moest dat koor, het luisterrijke en grootsche werk, dienst doen als kerk. Toen men den bouw weder opvatte en voortzette, was het nieuwe kruiswerk of transept het eerst aan de beurt. Op St. Maria Magdalena-avond 1445 begon men de grondslagen daarvoor te leggen en het werk ging onder den bouwheer mr. evert, steenhouwer van antwerpen, zoo vlug voort, dat het in 1447 zoo goed als voltooid was.
Een derde gedeelte van de oude parochiekerk, het schip en de toren, was nu nog staande gebleven, maar dit werd, gelijk een oude aanteekening zegt, tusschen 1470 en 1472 „tot der aerde toe afgebroken en heel ter neder gheleyt,” dewijl op den 30 september 1470, met godevaart de bosser en steven ellen genaamd affelgem, door kerk meesteren eene overeenkomst was gesloten, betreffende den bouw van het nieuwe thans bestaande schip der kerk.
De steenen voor de pilaren tot dit werk kwamen van antwerpen en onder de lieden die den bouw optrokken, worden in de eerste plaats genoemd „henric onze Meester en martijn onze appeleerder” benevens „roel de steenhouwer.”
Het schip was, naar den tijd gerekend die aan koor en kruiswerk vroeger besteed werd, nog al lang onderhanden, want hoewel in 1478 drie meesters te haarlem kwamen om het werk te bezien, kon de bouw toen nog verre van voltooid genoemd worden. Er bleven namelijk, om maar iets te noemen, nog over de steenen gewelven der noorder- en zuider zijbeuken, welke eerst in 1483 gereed waren, gelijk het opschrift Anno dni MCCCCLXXXIIJ aanduidt.
En verder het werk voortzettende, bouwde men in het jaar 1500 het steenen gewelf met de twee groote bogen midden in de kerk, volgens het opschrift dat nog heden daar te lezen is:

„Doe men screef MCCCCC waren kercmeesters jacob enbrechtsz dirc claesz de vriese jan bruyn harmansz de welke dit wulft met de twe grote bogen in dat jaer deden maken.”

Voor de oude parochiekerk, dus aan de Paaltjes, had, gelijk is opgemerkt, wel een toren gestaan, maar deze was tusschen 1470 en 1472 met het oude schip afgebroken. Men begon nu een nieuwen toren op de kerk te zetten en wel van steen, maar dat slaagde niet gelukkig. In 1502 was daarmee aangevangen, en de zware pijlen onder het kruis waren bestemd om dien toren te dragen, doch niet veel jaren gingen er voorbij, of het bleek reeds, dat de grondslagen der kerk en de zuilen waarop de toren rustte, den last niet konden dragen. De bewijzen hiervan hebben wij voor eenige jaren nog kunnen zien, toen de muren en bogen van het transept werden hersteld.
Er werd dus besloten, dien nog onvoltooiden toren maar weer af te breken, waarmede waarschijnlijk de jaren 1516—1517 heengingen, en kort daarop bouwde men den tegenwoordigen houten, welke met lood bekleed, en waarop den 25 september 1520 het kruis gezet werd, hetgeen als het tijdstip der voltooiing kan worden aangemerkt.
Een zeer belangrijk werk moest nu nog worden verricht en dat was het maken van gewelven boven koor, schip en kruiswerk. Tot dezen tijd toe keek men, beneden uit de kerk, onmiddellijk tegen het dak aan, maar al duurde het nog vele jaren, toch werd ook daarin verbetering gebracht.