lange jaren de werken van zijn „honorary corresponding member” kent, wenschte hij slechts enkele data van dr. cuypers’ loopbaan te herdenken, en dan te besluiten met een verwijzing naar de viering van diens 70sten verjaardag, een feit dat hem op nieuw als een krachtig bewijs voor diens verdiensten met veelzijdige beteekenis moest voorkomen, daar deze herinneringsdag zooveel en algemeene belangstelling had mogen verwerven. — Dus, in naam vau Hare Majesteit de Koningin van engeland, werd door hem de gouden medalje aan een blauwen band gehangen om den hals van onzen Nederlandschen bouwmeester.
Hierop nam dr. cuypers het woord om dank te zeggen voor de onderscheiding hem op voordracht zijner Engelsche collega’s te beurt gevallen. Bizonder wilde hij hun dankzeggen voor al die goede indrukken welke hij bij herhaalde bezoeken zoo van de oude Engelsche kunst als van de nieuwere — en van de vele juiste inzichten en groote eigenschappen — had gekregen en voor de toewijding waarmede ouderen en jongeren hem bij zijne studies waren te hulp gekomen. Deze gedachten werden nader uiteengezet en besloten met een heilwensch voor het Engelsch Instituut en de Vorstin die dezer dagen ’t geluk had van een jubileum te vieren, waarbij zij het middelpunt van de gelukwenschen der natie was geweest.
(De bibliotheek van a. et a. zal binnen weinige dagen, als steeds in het „Journal R.I.B.A,” het woordelijk verslag dezer vergadering bezitten.)
AANTEEKENINGEN OMTRENT DE GESCHIEDENIS VAN DEN GEWELFBOUW IN NEDERLAND.
Tot recht begrip van het tegenwoordig bij ons te lande geldend stelsel van gewelfbouw, schijnt het niet ondienstig, na te gaan, op welke wijze door den loop der eeuwen heen, het welfsysteem zich heeft ontwikkeld.
En daar wij ons in het resultaat van dat onderzoek zullen bepalen tot, om zoo te zeggen, Nederlandsche gewelven, zoo behoeven wij in de geschiedenis niet verder terug te gaan dan tot het Romeinsche stelsel; de gewelven toch in de meest oostelijke crypta der S t. Servaas te maastricht schijnen tot de oudste gewelven te behooren die op vaderlandschen bodem gevonden worden, en dit zijn welven naar Romeinschen trant.
Bij dit eerste geval reeds springt eene bijzondere omstandigheid in het oog, een omstandigheid die voor den opzet van geheel deze bijdrage, in groote mate stelselvormend is geweest, namelijk: dat die oudste gewelven reeds te beschouwen zijn als consequenties van een elders ontstaan en gegroeid stelsel, en dit blijft zoo geheel de geschiedenis door. De gewelfbouw ten onzent zou men kunnen beschouwen als een import-artikel, en, wenschen wij ons rekenschap te geven, van hare vaderlandsche geschiedenis, zoo zijn wij verplicht telkenmale buiten onze grenzen de prototypen op te sporen, waaraan de bij ons gevonden specimen beantwoorden.
Dat een behandeling au fond van dezen opzet gewis meer vellen druks zou vergen dan wij hier bladzijden ter onzer beschikking hebben, is duidelijk. Wij zullen daarom bij deze geschiedkundige beschouwing alleen de hoofdpunten in herinnering brengen.
romeinsch stelsel.
De langen duur der groote gewelven was oorzaak van het onregelmatig versteenen van de specie, dus mindere soliditeit; om hieraan tegemoet te komen wordt snel een geraamte van langs- en dwarsribben gemetseld waartusschen de vakken naderhand met beton worden gevuld, (zie fig. 1 van het artikel vôute in de Dict, van v. le d.)
Voordeelen:
1o. goedkoop formeel,
2o. vlugheid van uitvoering,
3o. gemak omdat ook onbedreven werklieden er aan kunnen werken,
4o. spoedig lossen,
5o. elasticiteit gedurende den bouw,
6o. na vulling der vakken volmaakte samenhang en onbeweeglijkheid.
Aya Sophia koepel gescheurd tijdens den bouw.
S t. Pieter koepel gescheurd na den bouw.
Pantheon koepel tot op heden ongescheurd. [1]
Op vaderlandschen bodem vinden wij Romeinsche gewelven in de oudste crypta der S t. Servaas te maastricht.
Gedurende de Romaansche periode zien wij in de gewelvenbouw het streven, het probeeren. De Romeinsche invloeden op Gallischen bodem, de in het Oosten geziene voorbeelden, de betrekkelijke onbedrevenheid in projectie en beschrijvende meetkunde, dit alles met een taaie energie en volharding heeft interessante proeven tengevolge gehad. Vooral een ringvormige omgang van een Priesterkoor gaf verrassende uitkomsten. In den beginne zonder graden worden allengs gewelven met toepassing van graden gemaakt, en was men dus in zooverre logischer dan de romeinen dat deze laatsten hun graden in de dikte van het welf verborgen, terwijl middeneeuwers van hun constructie openlijk blijk gaven.
Het vroegste type der Romaansche kruiswelven is de doorsnijding van twee halve cilinders (de Romeinsche traditie dus).
Het tweede type koepelvormig met den sluitsteen hooger op (Byzantijnsche herinnering).
Het derde type met graden enz.
De Romeinsche traditie accentueert zich nog gedurende de gansche middeneeuwen doordat de lintvoegen haaks op de gordelbogen staan; het zou wellicht logischer zijn zoodra men graden toepast, de lintvoegen haaks op deze laatste te zetten want men slaat het welf tusschen den gordel en de muraalbogen op de graden.
Doorgaande tongewelven zoowel spitsboog- als rondboogvormig: in vele kerken in Zuid- en Midden-frankrijk. In ’t
- ↑ v. le d. Dictionnaire Art. Voûte.