UIT DE LEVENSGESCHIEDENIS VAN BOEDDHA.
Onlangs werd medegedeeld dat door archeologen in engelsch-indië de plek zou gevonden zijn waar boeddha gestorven was. Aangaande het laatste gedeelte van boedhha’s levensgeschiedenis vinden wij (in dr. leeman’s Bôrô Boedoer) de volgende bijzonderheden.
Op tachtigjarigen leeftijd, steeds vergezeld van zijn trouwen vriend ananda, en gevolgd door eene ontelbare schaar van geestelijken en leerlingen, keert sjakyamoeni de (boeddha) uit radjagrika naar het rijk van kosjala terug, misschien wel om op dien tocht nog een laatst bezoek te brengen aan zijn geboorteplaats kapilavastoe. Te radyagrika en in het rijk van kosjala waren de koningen bimbisara en prasenadjit de welwillende beschermers van den boeddha, die zijne leer aannamen en zich beijverden om door bet stichten van uitgestrekte gebouwen, waarin de leerlingen en volgelingen zich konden verzamelen, zijne zaak te bevorderen. Hun voorbeeld werkte natuurlijk op de onderdanen, en aanzienlijken zoowel als geringen rekenden het zich als een voorrecht, om den leeraar hunne bewijzen van achting en gehechtheid te geven.
Ten noorden van de stad radjagrika, dicht bij de poort, was een prabhtige vihara of vergaderzaal met woningen en bijbehoorende beplantingen gebouwd, waar hij zich dikwijls ophield. Hij dankte die verblijfplaats aan een rijken koopman, die zijn lusttuin eerst aan Brahmanen afgestaan had, maar hem later na zijn bekeering terugnam, met prachtige woningen voorzag en aan den meester ten geschenke gaf. Verscheidene der meest vermaarde leerlingen werden daar door sjakyamoeni bekeerd; ook werd die plek na zijn dood de plaats waar de eerste plechtige vergadering of het concilie zijner geestelijken bijeenkwam.
Een ander verblijf, Nalanda geheeten, was verder van de hoofdstad gelegen; zij was een geschenk van 500 kooplieden die daar gedurende drie maanden zijne prediking hadden aangehoord. In de nabijheid van sjravasti in het rijk van kosjala, lag djetavana of „het Djetabosch,” een lustplaats waar de meeste der in de Soetra’ s (kanonieke geschriften) bewaarde predikingen gehouden zijn, en die een geschenk van des konings minister was. De vihara, door den minister daar gebouwd, zou de leeraar volgens de overleveringen, gedurende 23 jaren tot zijn hoofdzetel genomen hebben. Oostelijk van de stad stichtte de koning zelf een sangharama of vergaderingsgebouw, waarvan hioeën-thsang in de 7e eeuw nog de overblijfselen heeft gezien. In de nabijheid van dit gebouw toonde men aan den Tsjineeschen reiziger ook de bouwvallen van de Vihara van radjapati, des leeraars tante en voedster. Op zes of zeven uur ten zuiden van dezelfde stad, bewaarde een gedenkteeken het aandenken aan de plaats, waar sjakyamoeni, na een scheiding van twaalf jaar, voor het eerst zijn vader, koning sjoeddhodana, terugzag.
Dezelfde hioeën-thsang bezocht ook de plek waar sjakyamoeni de hooge waardigheid van een volmaakten boeddha deelachtig werd, en daar werd hem nog de bekende boom aangewezen tusschen de prachtige gebouwen, de kostbare geschenken en gedenkteekens[1] die de vrome vereerders en machtige vorsten aan de nagedachtenis van den boeddha hadden gewijd. (Zooals men weet was boeddha, zittende onder eenen boom, na langdurige overpeinzingen tot de overtuiging gekomen dat hij de volmaaktheid van een volkomen boeddha verkregen had, dat de volmaakte kennis zijn deel was geworden, dat hij de bevoegdheid bezat om aan de smarten der wereld een einde te maken. Van dat oogenblik af dagteekent het bestaan der nieuwe leer, die sjakyamoeni in zijn 36e levensjaar gevestigd, gedurende zijne overige 44 jaren met onverdroten ijver gepredikt en verbreid had, meer dan twaalf eeuwen lang in indië ongestoord heeft gebloeid en toen vandaar verdreven, onder verschillende vormen en wijzigingen buiten haar geboortegrond aangenomen, thans nog het grootste getal van de bewoners van azië onder hare belijders telt.)
De boom waaronder de groote leeraar tot het boeddha-bewustzijn kwam, is een soort van vijgenboom, de ficus religiosa, die bij de indiërs den naam draagt van tarajana, d. i.: „die over den levensoceaan voert,” en bodhidroema, of: „de boom der kennis.”
Het kan niet bevreemden dat sjakyamoeni veel te strijden, veel tegenkanting te overwinnen had, gedurende de 40 jaren zijner openbare optreding als prediker eener nieuwe leer, een leer die zich zoo krachtig tegen talrijke misbruiken verzette, de in de samenleving ingeslopen en algemeen heerschende gebreken en verkeerdheden bestrafte en te keer ging, die inbreuk maakte op de maatschappelijke toestanden en verhoudingen waaraan zoovelen gehecht waren en die aan een talrijk en gezagvol priesterdom allen invloed ontnam, den priesterlijken rang en de daaraan verknochte voorrechten voor alle klassen der maatschappij op gelijke wijze bereikbaar stelde. Vooral van de zijde der brahmanen en hunnen aanhang moest hij de hevigste tegenwerking ondervinden en hun ijverzucht en verborgenheid lieten geen middelen onbeproefd, waardoor de gevaarlijke mededinger met vrucht bestreden zou kunnen worden.
Vooral werd des leeraars toestand en die van zijn volgelingen benard, toen zijn getrouwe beschermer bimbisara door diens zoon vermoord en op den troon was opgevolgd. De nieuwe koning beraamde de gevaarlijkste plannen om sjakyamoeni tot val te brengen, maar ook hij moest zwichten voor den invloed van zooveel deugden, en onder vrijwillige bekentenis van de misdaad waardoor hij zich ten troon verhief, bekeerde hij zich tot de leer van den hervormer.
De laatste Studio-aflevering, bevat een zesde vervolg-artikel over „Den opbloei der Engelsche huisarchitectuur.” Het werk van mr. c. t. a. voysey.
Deze architect maakt zijne werken uitsluitend met eenvoudige natuurlijke materialen zoo logisch en zuiver mogelijk toegepast; alle versiering door middel van tegels, gebrand glas en andere voor hem overbodige weelde-artikelen is in zijn werk geweerd. Behalve den misschien wel wat al te gewilden eenvoud maakt het werk van dezen architect den indruk van zorgvuldige verzorging van het geheel in verband met elk onderdeel, er is gelet op verhouding waardoor een goed geheel verkregen is. Onze Hollandsche architecten zouden goed doen aan dezen eersten en voornaamsten eisch wat meer aandacht te schenken, daardoor zullen ze zich toeleggen op de hoofdzaak en minder vervallen in redelooze copie van schijncontouren — ze zullen dan meer het beginsel begrijpen volgens welke een zekere vorm ontstaat en dus het copieeren van dien vorm kunnen missen.
De laatste aflevering van de Revue de l’ art chrétien is van den volgenden inhoud:
1. De graftombe van laurent le magnifique met afbeeldingen door gerspach.
2. Vervolgstuk over fra angelico door j. helbig.
3. Vervolg en slot over Het kasteel Karlstein en de schilderingen die het versieren, met afbeeldingen.
4. Een aantal kleinere artikelen ouder het opschrift Mélanges.
- ↑ tsjaaityas, heilige gebouwen, waarin een beeltenis, een der overblijfselen van zijn lichaam, eenig voorwerp dat hij in gebruik had, bewaard worden, of die opgericht zijn op de plaatsen die door zijn tegenwoordigheid eenmaal zich eenen naam hebben verworven.