Pagina:Architectura vol 005 no 033.djvu/3

Deze pagina is proefgelezen
14 Augustus 1897.
153
ARCHITECTURA.


ons door onze voorvaderen nagelaten, wij zijn daarvan niet zoozeer de eigenaars dan wel de vruchtgebruikers; op straffe van barbaarschheid en oneerlijkheid zijn wij verplicht ze te herstellen, te onderhouden om ze in goeden staat aan onze nakomelingen over te leveren.
Deze plicht wordt in belgië over het algemeen goed begrepen. Ieder jaar worden belangrijke sommen voor dit doel bestemd en wij zijn het met deze uitgaven eens, zelfs al zijn ze bestemd voor monumenten die een godsdienstig karakter dragen. Terloops vermeld ik dat het de socialist vandevelde was die aandrong op de restauratie der kerk du Sablon te brussel en op het instandhouden der abdij van Aulne.
Het is de commissie der monumenten die hoofdzakelijk hiervoor zorgt. Door het overheerschen der architecten, die vooral op herstellen en bouwen gesteld zijn, is men dikwijls overgegaan tot het doen van te groote en weinig te verdedigen uitgaven, want het herstellen van een gebouw of van eene ruïne moet zich bepalen tot bet strikt noodzakelijke om het geheel te versterken en bij elkander te houden. Men moet zoo eerlijk mogelijk de schilderachtige en geschiedkundige waarde bewaren, terwijl geheele vernieuwingen meestal slechts dienen om den architect in de gelegenheid te stellen, ten koste der opbrengers en der monumenten, zijne bedrevenheid en eruditie te toonen.
Het kon zijn nut hebben de inzichten mee te deelen door de „Société des sites et monuments” verstrekt.
„„Vergeet nooit dat het herstellen van een brok van een oud bouwwerk, hoe klein het ook zij, geheel iets anders is dan het maken van een nieuw gebouw. Het doel is niet alleen om het werk in goeden staat terug te brengen, maar om een overblijfsel der oude kunst van het land te beschutten en te bewaren. Elk oud gebouw heeft zijn geschiedkundige waarde, en zelfs zoo ge meent dat de staat waarin het zich bevindt wederopbouw noodzakelijk maakt, of dat gij het gemakkelijker geheel kunt bouwen, vergeet dan nooit, dat zijne geheele historische waarde verdwijnt als zijne echtheid twijfelachtig is. Uw plicht is niet wederopbouwen doch bewaren. Zorg er dus voor dat ge niet lichtvaardig een oud kunstwerk veroordeelt, onder voorwendsel dat het niet meer kan worden behouden. Het verliezen van oud werk is een nationaal verlies.””

BOEKEN.

De derde driemaandelijksche aflevering van het „Journal of the royal institute of British architects” bevat o. m. een artikel over:

1o. Heraldiek der Renaissance in engeland, door j. a. gotch, t. s. a.

2o. over 13e eeuwsche Koptische kerken in egypte, door william simpson.

3o. Eene lezing van heatcote stathom over een plan voor nieuwe Gouvernementsgebouwen te londen.

4o. over het bouwen van Hospitalen door w. henman met vele plannen.

5o. Het Parthenon en de aardbeving van 1894 door f. c. penrose met fotographische afbeeldingen en schetsen van herstellingen.

6o. professor j. l. ussing over vitruvius door prof. aitchison.
De geleerde Deensche professor ussing beweert dat vitruvius niet vóór het laatste gedeelte der 3e eeuw kan geleefd hebben en dat hij geen architect was. Hieruit volgt, dat het boek vóór hem is samengesteld en opgedragen aan keizer augustus. Hij steunt deze beweringen op zijne kennis der taal, op sommige historische feiten en op technische blunders in het boek zelf.
Over het laatste punt, namelijk dat vitruvius geen architect was hetgeen blijken zou uit de technische fouten in het boek, zegt prof. aitchison dat dit door architecten moet worden beoordeeld, hij betreurt het echter dat hij geen Deensch kennende zich niet in een studie hiervan kon begeven.
De door vitruvius begane fouten o. a. in de verhoudingen der Tempels die niet overeenkomen met die der grieken schrijft aitchison toe aan het feit dat vitruvius de maten en verhoudingen gaf van de Tempels die in zijn tijd gebouwd werden.
De Rijksbouwmeester peters van wien in het Bouwkundig tijdschrift van 1896 eene uitvoerige studie over vitruvius voorkomt zegt op pag. 13, dat de inrichting der Grieksche theaters niet met de beschrijving van vitruvius overeenkomt en hij dus waarschijnlijk zijne gegevens aan Grieksche schrijvers en niet aan de werkelijkheid heeft ontleend.
Prof. aitchison spreekt ten slotte den wensch uit, dat de waarheid omtrent den vader der Architectuur aan het licht kome. Wij achten het echter van meer belang om te weten, niet of vitruvius er geweest is, maar of het boek onder zijn naam geschreven waarheid bevat. Vergelijken we de inhoudsopgave der in zijn werk behandelde onderwerpen met de Indische boeken over dit onderwerp, de zoogenaamde „shastra’s” of — voorschriften — dan is de overeenkomst treffend. Waarschijnlijk zullen we later gelegenheid vinden om op dit onderwerp terug te komen.

7o. de lotoskolom, door w. m. flinders petrie.
Eene beoordeeling van het boek „Histoire de l’ordre lotiforme; étude d’archéologie égyptienne,” door george foucart.
Het werk is verdeeld in 1o de oorsprong der lotoskolom, 2o de geschiedenis der opeenvolgende vormen van af de 5e dynastie tot den Romeinschen tijd.

Wij ontvingen ’t Vijfde verslag van het museum van voorwerpen ter voorkoming van ongelukken en ziekten in fabrieken en werkplaatsen in 1896, van de vereeniging ter bevordering van fabrieks- en handwerksnijverheid in nederland, afd. amsterdam.
Hierin wordt met genoegen gewezen op het toenemen der belangstelling voor de tentoonstelling, waaraan gepaard gaat een meerdere toepassing der veiligheids-inrichtingen in fabrieken en werkplaatsen.
De Rijkssubsidie van f 5000 werd wederom toegestaan en de gemeente amsterdam stond kosteloos de museumlokalen af. Het aantal tentoongestelde voorwerpen is toegenomen. Het museum is geopend maandag, dinsdag, woensdag en donderdag van 10—4 ure, den 1en en 3en zondag van elke maand is het van 1—4 ure kosteloos te bezichtigen.

OVER BOUWKUNST.

Men schrijft aan de N. Rotterdamsche Courant:
Het Juli-nummer der Architectural Review geeft onder den titel „On the Decay of Ghosts” een opmerkelijk stukje, dat wel verdient ook in ons land gelezen te worden, en waarvan wij daarom hier eene vertaling laten volgen.
Voor zoover ons bekend, wordt onder de mannen van het vak hier in nederland voor de in dit stukje bedoelde personen geen bijzonderen naam gebruikt. We hebben dan ook in de vertaling het woord „ghost” maar stoutweg overgezet in geest. Het komt ons voor dat dit woord in meer dan een opzicht goed op de zaak past.