6o. De koloniale tentoonstelling van tervueren door henry van de velde met afb. uit het inwendige der zalen, ingericht naar de ontwerpen van h. van de velde, p. hankor, hobé enz.
7o. Correspondentie. In deze laatste afdeeling wordt bericht, dat cuijpers de vader is der moderne Hollandsche architectuur en dat berlage een der jongeren is in dewelke het zaad van cuijpers uitgaande begint te rijpen. („ ... wichtiger ist aber die Saat, die, von ihm (cuijpers, red.) ausgehend in den Jungen zu reifen beginnt. Einem der tüchtigsten unter ihnen, berlage, von dem ...” enz.)
Storend werkt ook het uitsluitend drukken met cursief tvpen dat geheel in tegenstelling is met de strakke lijnen der kolommen en der cliché’s.
De erven loosjes zond ons ter inzage een plaatwerk getiteld:
De Tuinkunst, uit hare verschillende tijdperken, aanvangende met de renaisance, door l. a. springer, tuinarchitect haarlem.
De inhoud is samengesteld uit verschillende voorbeelden van die tuinarchitectuur, welke in de beide vorige eeuwen in zwang was. Geschoren palmhaagjes vormen arabesken en drukken zoo de natuur in een keurslijf van vormen die haar ten eenenmale oneigenlijk zijn. En hoewel deze voorbeelden het moeilijke vraagstuk, om de natuur en plantengroei rondom een gebouw passend te maken, niet verder brengen, zijn zij uit een kunsthistorisch oogpunt niet van belang ontbloot.
De uivoering van deze voorbeelden is geheel die der oude kopergravures, zooals men ze in oude werken over buitenverblijven alom kan vinden.
We moeten nu opsporen waarom de maaksels der werkers (de ambachten of zoo ge wilt de kunsten) nu zoo onvollediger zijn dan vroeger.
Dat het werk niet is dat het is geweest weet ieder, en mochten we ’t nog niet weten dan kan beschouwen de werken uit vroeger tijd het ons leeren.
Dit wordt dan ook algemeen aangenomen; over dit is geen strijd. Het verschil is over de oorzaken.
In den vorigen brief ik trachtte toonen, hoe onnut is: ons bepalen alleen bij onderzoeken de vormen, en hoe noodzakelijk is: opsporen de
Oerzaak.
Ik weet, dat — hoever ik doordring, en hoe ik — dóordenkend — soms ’n oogenblik mocht meenen hebben gevonden de Oerzaak — het steeds zal blijken gevolg van dat nog dieper is.
Ik weet dat ik niet zal hebben gevonden[.] Het vóor ik volmaakt ben, omdat alleen Al kan bevatten Al.
Doch ook ik weet dat ik door werken vooruitga — dus dat ieder werk mij nader brengt.
Doe ik dit, dan, mijn werk is geen praten over vormen alleen — geen streven langs den rand, gelijk de dronkaard doet, die — aldoor zoekend langs den buitenkant van een rond hek — zich verbeelt dat hij is ingesloten.
Moet ik — omdat ik nog weinig weet — nu zwijgen dat ik door werken heb geleerd?
Als ik mijn best doe?
Nee, niet waar.
Gij weet als ik dat meedeelen is ons plicht — omdat wij bij mekaar zijn — voor mekaar leeren.
Maar niet ik mag geven voor waar dat ik zelf nog niet wáar heb leeren kennen — niet ik mag geven dat me zelf niet duidelijk is.
Hoe lichtvaardig soms — hoe dikwijls geef ik dat slechts is ’n opwelling — ’n bui — ’n stemming?
Hoe dikwijls is ’t me te doen om men gelijk — niet om de Waarheid?
Dat ik niet mag: is verklaren mijn werk tot ’t eenig ware, als was ik de eenige die bestond.
Behoefte heb ik dit zeggen, vóor ik verder ga.
We hebben meegekregen op onzen weg Iets dat altijd is in ons.
Zonder dit zouden we zijn minder dan steen, ja veel minder dan alles dat bestaat, omdat het is in alles als in ons — ieder wezen naar zijn maat.
We noemen Het — de Rede — het gevoel —
Het geweten.
Wij allen kennen het.
Het leidt ons in alles.
Dat we niet waarnemen (voelen — hooren — zien), niet leeren (lezen — oordeelen — werken) zonder het.
Eten we alles dat is los en vast — zonder oordeel?
Dat we het ook niet doen de andre spijs.
„Il nous prend pour des écoliers” — „Hij neemt ons voor leerlingen.”
Lezer, we zien in den spiegel — ik kan niet anders uiten dan in mij is.
Ik heb ondervonden hoe slecht redeloos of gewetenloos handlen is — ik heb meenen zien dat nog andren het zelfde doen.
Bijvoorbeeld — om van eigen vak te spreken — bouwmeesters .... en met welk doel?
Heb ik verkeerd gezien? Vergeef me dan — dan, ook vergeef me men langweilig schrift.
Dat we ons werk beschouwen.
Wat is de oerzaak van de zoogenaamde doorloopende achteruitgang der ambachten?
Hoeveel redenen worden ons niet genoemd?
Van deze zijn de zwaarst wegende en algemeen ’t meest bekende: 1. De Revolutie. 2. Het verval van de gilden. 3. De Machine.
Is het De Revolutie?
Eens las ik dat begon „De revolutie heeft de kunst gedood.”
Zullen we — omdat hij ook maait — den zuiveraar den Donder vloeken?
Is ’t het verval der Gilden?
Dat we eerst oplossen door wat kwam dat zoogenaamd verval.
Het is in onzen aard dat wij — die meer is dan wij — erkennen Meester.
Hebben — bijvoorbeeld — jonge Hollanders niet erkend — vrijwillig — cuijpers hun leeraar Meester.
Zoo ook, ’t is niet ,toeval’ dat de volken koningen — dat is opperhoofden — hebben.
De volken zelf hebben hen verkoren — en zoo nog.
Zie hoe — die ze wilden noemen — de besten onder hen kiezen Koning. Zie hoe de zwakke steun zoekt op den Sterke. Ook is in hun aard dat de volken de kinderen doen erven de waardigheid van den Vader.
,Aan de vrucht kent men den boom,’ is ons geleerd.
Dit zegt niet: dat Kinderen anders kunnen doen dan Ouders.
Zoo is ’t dan — dat het Volk zich soms bedrogen ziet; — en ook — hoe duk is ’t gebeurd dat zij — die eerst werkten tot heil van allen — nadat zij zoo werden erkend — in zelfzucht hun macht misbruikten?
En hoe nu?