HOOFDSTUK VI.
OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN.
Artikel 46.
Bij het in werking treden van deze wet vervalt de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad n°. 124), tot regeling van het auteursrecht.
Echter blijft artikel 11 van laatstgenoemde wet van kracht ten aanzien van werken en vertalingen, vóór bedoeld tijdstip ingezonden.
Artikel 47.
Deze wet is van toepassing op alle werken van letterkunde, wetenschap of kunst, welke hetzij vóór, hetzij na haar in werking treden voor de eerste maal door of vanwege den maker zijn uitgegeven in het Rijk in Europa of in Nederlandsch-Indië, alsmede op alle zoodanige niet uitgegeven werken, welker makers zijn Nederlanders of andere Nederlandsche onderdanen.
Een werk is uitgegeven in den zin van dit artikel, wanneer het in druk is verschenen of, in het algemeen, wanneer verveelvoudigingen daarvan openbaar gemaakt zijn; de opvoering van een tooneelwerk of dramatisch-muzikaal werk, de uitvoering van een muziekwerk, de tentoonstelling van een kunstwerk en het bouwen van een bouwwerk wordt niet als eene uitgave in dien zin aangemerkt.
In afwijking van het eerste lid kunnen geene rechten en bevoegdheden tot handhaving van het auteursrecht worden uitgeoefend ter zake van feiten, welke op het tijdstip, waarop zij plaats vonden, noch krachtens eenige wetsbepaling, noch krachtens tractaat, onwettig waren.
Artikel 48.
Deze wet erkent geen auteursrecht op werken, waarop het auteursrecht op het tijdstip van haar in werking treden krachtens een der artikelen 13 of 14 der wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad n°. 124), tot regeling van het auteursrecht, was vervallen, noch op werken, waarvan op bedoeld tijdstip het kopijrecht vervallen was krachtens artikel 3 der wet van den 25sten Januari 1817 (Staatsblad n°. 5), de rechten bepalende die in de Nederlanden, ten opzichte van het drukken en uit geven van letter- en kunstwerken, kunnen worden uitgeoefend.