— 46 —
regt deden wedervaren, tot de grootste ongerijmdheden zien vervallen? Hoe vele bladzijden uit de ondervinding onzer dagen leveren er niet de sprekendste bewijzen van? Kan men de hoedanigheden en werkingen van den geest leeren kennen zonder eene op anatomisch-physiologische kennis gegronde anthropologie? De wijsgeer leere zijne stellingen telkens aan de werkelijkheid toetsen, en ze verwerpen zoodra zij dezen toets niet kunnen doorstaan.
Zullen wij eindelijk bij de noodzakelijkheid der natuurstudie voor den geneesheer lang behoeven te verwijlen, terwijl het de natuurwetenschappen zijn, die de geneeskunde tot eene wetenschap moeten verheffen? Is het waar dat de geneesheer zijne zintuigen meer dan eenig ander moet geoefend hebben, en dat van het juiste waarnemen de ervarenheid van den arts voor een groot gedeelte afhangt; is het dan niet te betreuren dat de jongeling, die zich aan de beoefening der geneeskunde