— 50 —
natuurwetenschappen onontbeerlijk, voor hen wier middelen van bestaan regtstreeks uit de voorwerpen der natuur voortvloeijen.
In een tijd, waarin deze behoefte zoo krachtig gevoeld wordt, waarin ieder tracht mede te werken om in deze behoefte te voorzien, is het noodig dat door hen, die hun leven aan het onderwijs hebben gewijd en door ervaring het goede in het tegenwoordig onderwijs van het verkeerde of minder bruikbare hebben leeren onderscheiden, wenken gegeven worden hoe dit onderwijs in te rigten zij, opdat niet bij een ondoelmatig gebruik van de met zoo veel moeite en opoffering zamengebragte gelden de mislukte vruchten van het doen van nieuwe opofferingen afschrikken. Tijd noch plaats gedogen hier eene verdere uiteenzetting mijner denkbeelden omtrent dit gewigtig onderwerp. Mijne medewerking tot oprigting eener school ter vorming van kooplieden, fabriekanten, landbouwers, in één woord van hen die de hoogescholen niet bezoeken, in de