Pagina:Bijbel, 1888 Statenvertaling, Jongbloed Editie.pdf/1428

Deze pagina is proefgelezen

1425

Matthëus

1:21—2:12

hem in den droom, en zei: Jozef, zoon van David! aarzel niet Maria, uw vrouw, tot u te nemen; want wat in haar ontvangen is, dat is uit de Heilige Geest;

21. En zij zal een Zoon baren, en u moet hem de naam JEZUS geven; want Hij zal Zijn volk zalig maken van hun zonden.

22. En dit alles is gebeurd, opdat vervuld zou worden, wat door de Heere gesproken is, door de profeet, die zegt:

23. Kijk, de maagd zal zwanger worden, en een Zoon baren, en u moet hem de naam Emmanuel geven; dat is, in vertaling, God met ons.

24. Jozef deed dus, nadat hij wakker geworden was uit de slaap, gelijk de engel des Heeren hem bevolen had, en heeft zijn vrouw tot zich genomen;

25. En bekende haar niet, totdat zij deze haar eerstgeboren Zoon gebaard had; en gaf hem de naam JEZUS.

Mattheus 2

1. Toen Jezus geboren was te Bethlehem, gelegen in Judea, in de dagen van de koning Herodes, kijk, enkele wijzen van het Oosten zijn te Jeruzalem aangekomen.

2. Zij zeiden: Waar is de geboren Koning der Joden? Want wij hebben Zijn ster gezien in het Oosten, en zijn gekomen om Hem te aanbidden.

3. De koning Herodes werd ontroerd toen hij dit hoorde, en heel Jeruzalem met hem.

4. En nadat hij al de overpriesters en Schriftgeleerden van het volk verzameld had, vroeg hij aan hen waar de Christus geboren zou worden.

5. En zij zeiden tegen hem: Te Bethlehem, dat in Judea ligt. Want dat is geschreven door de profeet:

6. En u Bethlehem, u land Juda, bent zeker niet de minste onder de vorsten van Juda. Want uit u zal de Leidsman voortkomen, Die Mijn volk Israel weiden zal.

7. Toen heeft Herodes de wijzen heimelijk geroepen, en vernam nauwkeurig van hen de tijd wanneer de ster verschenen was.

8. En zond hen naar Bethlehem, en zei: Reis heen, en onderzoek nauwkeurig naar dat kindje, en als u het zult hebben gevonden, boodschap het mij, zodat ik ook kan komen en het kan aanbidden.

9. En zij, na dit van de koning gehoord te hebben, zijn afgereisd. En kijk, de ster, die zij in het oosten gezien hadden, ging hun voor, totdat zij kwam en stond boven de plaats, waar het Kindje was.

10. Toen zij nu de ster zagen, verheugden zij zich met zeer grote vreugde.

11. En in het huis gekomen zijnde, vonden zij het Kindeken met Maria, Zijn moeder, en nedervallende hebben zij Hetzelve aangebeden; en hun schatten opengedaan hebbende, brachten zij Hem geschenken: goud en wierook, en mirre.

12. En